Inhoudsopgave Tonen

Managementsamenvatting

Tijdens de afgelopen twee jaar heeft een onafhankelijke groep van deskundigen de historische, wettelijke en politieke aspecten bestudeerd van de koloniale collecties in België. De leden van deze groep hebben allemaal een bijzondere belangstelling, hetzij op academisch, hetzij op professioneel of ander gebied, voor het onderwerp koloniale collecties. Het onderzoek heeft geleid tot de volgende vaststellingen en suggesties:

FEDERAAL BELEID

De leden van deze groep bevelen de uitvoering aan van een federaal beleid dat een kritisch onderzoek van het koloniaal verleden bevordert. Dat zou een belangrijke volgende stap zijn in lijn met bestaande overheidsinspanningen. Zij willen dat deze richtlijnen deel uitmaken van een basis waarop een dergelijk beleid kan geformuleerd worden.

De groep steunt de beslissing van de federale overheid van juli 2020 om een speciale parlementaire commissie in het leven te roepen om het koloniale verleden van België te bestuderen. Volgens DOC 55 1462/001 zal deze commissie de rol onderzoeken van de ‘Belgische Staat, de Belgische autoriteiten en niet-statelijke actoren (zoals de monarchie, de Kerk, de exploitanten van koloniale economieën, ...)’ en de structurele impact op de volkeren en maatschappijen van de Democratische Republiek Congo, Rwanda en Burundi (1885-1962) tijdens het koloniale tijdperk (1885-1962).

OVERZICHT VAN KOLONIALE COLLECTIES

Er is dringend nood aan een uitgebreid overzicht van alle koloniale collecties in België, zowel in openbare instellingen als in privébezit.

De meeste van deze collecties hebben hun oorsprong in de Belgische kolonies, hoewel niet uitsluitend. De term ‘verzamelen’ is bedrieglijk neutraal. Het gaat om een brede waaier aan praktijken waarbij voorwerpen werden ontvreemd. Sommige daarvan waren fysiek gewelddadig. Allemaal vonden ze plaats binnen een context van aanzienlijke structurele ongelijkheid.

HERKOMSTONDERZOEK

De leden van deze groep pleiten voor: (1) uitgebreid herkomstonderzoek in culturele instellingen; (2) financiering voor dit soort onderzoek; en, (3) meer onderzoekssamenwerking met de gemeenschappen en landen van oorsprong (waaronder diasporagemeenschappen).

Nauw verbonden met een overzicht van koloniale collecties in België is de behoefte aan een nieuw soort herkomstonderzoek. Bestaande praktijken van herkomstonderzoek kijken vaak niet verder dan de circulatie van de voorwerpen in het globale noorden. Men concentreert zich op hun vorige eigenaars en hun publicatie- en tentoonstellingsgeschiedenis. De groep beveelt aan om de begrenzing van dit soort onderzoek te verbreden tot niet alleen de context van de herkomst, maar ook de omstandigheden waarin de voorwerpen hun gemeenschappen van productie en gebruik hebben verlaten.

De leden van deze groep bevelen de oprichting van een onafhankelijk instituut voor herkomstonderzoek aan, dat herkomstinformatie moet verschaffen en potentiële restitutieverzoeken mogelijk moet maken. Dit in nauwe samenwerking met de instellingen die de collecties bevatten en met de gemeenschappen en landen van oorsprong.

RESTITUTIEVERZOEKEN

Ondanks het belang van herkomstonderzoek, erkennen we de beperkingen ervan bij het bieden van antwoorden over de geschiedenis van de koloniale collecties. We bevelen daarom meerdere mogelijkheden voor restitutie aan die niet uitsluitend op dit soort onderzoek rusten. Aanvullende trajecten moeten zorgen voor een restitutie gebaseerd op ethische argumenten.

Via een proactieve en open communicatie over koloniale collecties kunnen musea en collectiebezitters restitutieverzoeken vergemakkelijken. Elk verzoek moet behandeld worden met evenveel gevoeligheid en toewijding. De eisende partijen kunnen natiestaten, regionale of culturele groepen, en individuele of culturele nakomelingen van de makers of eigenaars omvatten. De leden van deze groep zijn ook de mening toegedaan dat musea en andere erfgoedinstellingen geen beperkingen kunnen stellen aan wat er voor teruggave kan worden gevraagd, noch als scheidsrechters kunnen optreden wat betreft waaraan gemeenschappen van oorsprong waarde moeten hechten. Dialoog en samenwerking op basis van gelijkwaardigheid zijn van cruciaal belang bij dit proces.

NOOD AAN EEN NIEUW WETTELIJK KADER

Ondanks de algemene indruk van het tegendeel, bestaat er op dit ogenblik geen absolute wettelijke belemmering voor de teruggave van koloniale collecties in het publiek domein. Hoewel het in de praktijk moeilijk blijft.

De bestaande internationale, Europese en nationale wetgevingen en regels voor de bescherming van cultureel erfgoed in het algemeen en in oorlogstijd zijn niet van toepassing met terugwerkende kracht. Ze bieden geen ondersteuning bij het terugvorderen van dubieus verworven collecties. We denken daarom dat een nieuwe wetgeving nodig is die restitutiepraktijken vergemakkelijkt.

Daarom ondersteunen de leden van deze groep het wetsontwerp “over de teruggave aan het land van oorsprong van cultuurgoederen verworven in een context van kolonialisme en die zich bevinden in openbare collecties op Belgisch grondgebied” voorbereid door juristen Marie-Sophie de Clippele en Bert Demarsin.

TENTOONSTELLINGSPRAKTIJKEN EN COLLECTIEBEHEER

De leden van deze groep zijn van mening dat de ontwikkeling van nieuwe en meer inclusieve tentoonstellingsvormen en van een ethisch en transparant beheer een integraal onderdeel moeten vormen van de omgang met Belgische koloniale collecties. Dit omvat nieuwe etiketteringspraktijken met diepere herkomst, inclusieve en kritische tentoonstellingen, en zelfreflexieve benaderingen van de geschiedenis van kolonialisme en racisme.

Gelijkwaardigheid kan worden versterkt via samenwerking bij onderzoek en het maken van tentoonstellingen met gemeenschappen en landen van herkomst. Maar deze praktijken moeten worden uitgevoerd met een zorgvuldige waakzaamheid voor een context van structurele machtsonevenwichten.

Het tentoonstellen van menselijke overblijfselen aan het publiek wordt terecht als ethisch problematisch beschouwd. De focus moet liggen op hun herkomst en repatriëring.

RESTITUTIE, VERZOENING EN REPATRIËRING

Koloniale contexten waren gekenmerkt door de dominantie van de ene partij boven de andere, en waren fundamenteel extractief. Hierdoor werden de individuele en groepsinvloed binnen de gedomineerde partij sterk beperkt of tenietgedaan op ogenblikken waarop objecten van eigenaar verwisselden. Koloniale collecties werden verzameld in dergelijke contexten van diepe structurele ongelijkheid. Ze moeten kritisch onderzocht worden. Deze onrechtvaardigheid kan niet ongedaan gemaakt worden door louter teruggave, omdat daarmee de invloed van de culturele en maatschappelijke schade veroorzaakt door het verwijderen van een aantal van deze objecten niet wordt verzacht. Met andere woorden, restitutie maakt deel uit van een breder proces van verzoening en herstel.

1. Inleiding

De bedoeling van dit verslag is om de wettelijke, praktische en ethische bekommernissen van de huidige discussies over de dekolonisatie van de culturele sector en de debatten over restitutie te verzoenen. Het is de ambitie om een reeks richtlijnen te formuleren die gebruikt en toegepast kunnen worden door beleidsmakers en regeringen. Het doel ervan is ook om de musea- en erfgoedsector, zowel als andere collectiebezitters, een beknopt overzicht te bieden van het wettelijke kader rond restitutie. Alsook voorziet het verslag een reeks concrete richtlijnen voor het beheer en het tentoonstellen van gevoelige erfgoedcollecties.

We beschouwen dit document als een nuttige stap in een maatschappelijk en cultureel proces van afrekening met het koloniale verleden van België en van Europa in het algemeen. Het maakt echter deel uit van een langer en breder discours. Het is onze hoop dat het zal leiden tot een rijk en vruchtbaar debat.

Het uitgangspunt van het team dat aan deze richtlijnen heeft gewerkt is om praktische suggesties te doen voor een inclusief en gevoelig beheer van koloniale collecties. Het verslag biedt onder meer praktische en ethische trajecten om een echte (fysieke) restitutie mogelijk te maken. Wij verstaan onder restitutie de teruggave van betwist erfgoed in de vorm van objecten en collecties. Volgens ons omvat restitutie het proces van in het reine komen met de schade aangericht door de initiële verwijdering ervan die ertoe geleid heeft dat de gemeenschappen van oorsprong afgesneden werden van hun eigen cultureel erfgoed, en niet in staat waren om ervan te profiteren.

Dit verslag is gebaseerd op de gecombineerde professionele-, academische ervaring en kennis van de deelnemers van ons team. We hebben rekening gehouden met de relevante literatuur en de bestaande richtlijnen hieronder, evenals met interviews met museumdeskundigen, erfgoedspecialisten en andere belanghebbenden.

Deze groep wil het debat over restitutie niet opeisen of domineren, maar denkt dat het belangrijk is om aan te geven dat velen in de erfgoed- en museumsector in België het debat als een geldig debat beschouwen. We zien de dringende nood aan een nieuwe aanpak om koloniale collecties te behandelen. Daarom willen wij een bijdrage leveren aan een breder discours. We hopen verder te werken aan een beleid van restitutie in samenspraak en samenwerking met anderen. We geloven sterk in de noodzaak van een bredere discussie, waarin de bredere samenleving in het algemeen, en de diaspora en andere gemeenschappen en landen van oorsprong in het bijzonder, betrokken zijn. Billijke, eerlijke en echte oplossingen in dit debat kunnen zonder een dergelijk proces niet worden bereikt.

Dit document is gericht op het beheer en de restitutie van koloniale collecties. Maar dit is slechts één element in een bredere nood aan dekolonisatie van de Belgische culturele en academische instellingen. Het is een onderdeel van een bredere reeks problemen die veel van deze instellingen in België parten speelt. Eén daarvan is het gebrek aan diversiteit en inclusiviteit. Dit blijkt ook uit de samenstelling van onze groep. Een echte dekolonisatie van het museum- en erfgoedlandschap, dat verschillende koloniale instellingen omvat, zal verder moeten gaan dan restitutie. Het zal introspectie en een openheid voor verandering vereisen.

Het initiatief voor deze richtlijnen kwam in het zog van de hernieuwde publieke debatten over de restitutie van koloniale collecties en verschillende initiatieven in buurlanden die kaders vaststellen als antwoord op deze discussies. Het bekendste is het Franse rapport Restituer le Patrimoine africain: vers une nouvelle éthique relationnelle, voltooid door Ferwine Sarr en Bénédicte Savoy in 2018 op verzoek van de Franse president Emmanuel Macron. De Duitse museumvereniging (Deutscher Museumsbund) produceerde Leitfaden zum Umgang mit Sammlungsgut aus kolonialen Kontexten, een reeks richtlijnen die een gedetailleerd overzicht omvatte van historische koloniale contexten. Dit document werd voor het eerst gepubliceerd in 2018. Het werd herzien in reactie op publieke feedback in 2019, en dit opnieuw in 2021. Terwijl het Duitse document bedoeld is voor alle koloniale collecties in Duitsland, is het in Nederland overgenomen als Terugkeer van culturele objecten: principes en proces (2019) door het Nationaal Museum van Wereldculturen (NMVW) en uitsluitend van toepassing op de collecties van het NMVW. In 2020 publiceerde de Nederlandse Raad voor Cultuur een adviserend rapport Koloniale collecties en erkenning van onrecht: advies over de omgang met koloniale collecties van Adviescommissie Nationaal Beleidskader Koloniale Collecties, Raad voor Cultuur. Het advies werd geschreven op verzoek van de minister van Cultuur. Begin 2021 nam het Nederlandse kabinet de meeste suggesties uit het rapport over. In het VK werd in 2020 Return of the Icons. Key issues and recommendations around the restitution of stolen African artifacts gepubliceerd door AFFORD (African Foundation for Development), een in het VK gebaseerd diaspora-initiatief. Het bevat een overzicht van de belangrijkste kwesties en ethische argumenten, evenals voorgestelde trajecten voor de teruggave van de objecten. In België houdt Bamko-Cran een dossier bij over het onderwerp musées coloniaux et ‘restitution’ des trésors Africains. De deelnemers in onze groep waren getroffen door de trage reactie op de huidige debatten van politieke, professionele en academische kringen in België. Dit heeft hen aangezet tot het schrijven van dit rapport. Ze doen dit individueel of als vertegenwoordigers van de instellingen waarvoor ze werken. De dringende nood aan dergelijke richtlijnen werd eerst benadrukt in een open brief, die gepubliceerd werd in Le Soir en De Standaard op 17/10/2018.

Uitgangspunten

Koloniale daden van objectverwijdering kunnen niet eenvoudig ongedaan gemaakt worden door louter daden van restitutie, omdat deze de invloed van de culturele en maatschappelijke schade veroorzaakt door het verwijderen van een aantal van deze objecten niet kan verzachten. Toch kan het een uitgangspunt zijn voor het scheppen van wat Sarr en Savoy een ‘nieuwe relationele ethiek’ hebben genoemd. We moeten ons er echter van bewust zijn dat er verschillende vormen van samenwerking en herstel nodig zijn om dit laatste te bereiken.

In de loop van de geschiedenis heeft het kolonialisme (zie 1.1 voor een gedetailleerde beschrijving) verschillende vormen aangenomen en is het aan veranderingen onderhevig geweest. Onafgezien van bepaalde verschillen, worden alle koloniale contexten fundamenteel gekenmerkt door de dominantie van de ene partij over de andere. Hierdoor werden de individuele en groepsinvloed binnen de gedomineerde partij sterk beperkt of tenietgedaan op ogenblikken waarop objecten van eigenaar verwisselden. Alle koloniale collecties werden verzameld in een dergelijke context van diepe structurele ongelijkheid en moeten kritisch onderzocht worden.

Principes

Transparantie zowel in termen van processen als van toegankelijkheid van informatie is cruciaal.

Belanghebbenden in deze gesprekken gaan verder dan staten en omvatten zowel verschillende gemeenschappen van oorsprong als individuen.

Gelijkheid is het uitgangspunt voor een hernieuwde samenwerking en relaties onder erfgoedinstellingen en tussen erfgoedinstellingen en gemeenschappen van oorsprong.

Wij pleiten voor:

Een tweeledige aanpak die proactief is (de hand reikend naar Belgische instellingen en collectiehouders) en reactief (ontvankelijk voor verzoeken geïnitieerd in het buitenland).

Een gefaseerde behandeling waarbij objecten en collecties met een verdachte of bekende problematische herkomst en menselijke overblijfselen de voorrang krijgen.

Een meervoudige aanpak waarin we de waarde van herkomstonderzoek erkennen en tegelijk wijzen op de beperkingen ervan voor het ontdekken van de oorsprong van collecties (zie meer in het deel over herkomstonderzoek). Daarom erkennen we ook de nood aan alternatieve trajecten voor restitutie, terugkeer en uitwisseling.


In wat volgt geven we eerst wat achtergrond bij wat koloniale collecties zijn, alsook bij de geschiedenis en oorsprongen van koloniale collecties in België. In het hoofdgedeelte van de tekst wordt ingegaan op de bestaande nationale en internationale wettelijke en regelgevende kaders. Zo wordt er gepleit voor een nieuwe aanpak. Daarna verkennen we het proces van restitutie vanuit een praktisch perspectief. Op die manier gaan we na ‘wie’, ‘hoe’ en ‘wat’ betrokken zijn bij billijke restitutiepraktijken. We besteden specifieke aandacht aan de rol van toegankelijke inventarissen en de mogelijkheden en beperkingen van herkomstonderzoek. Tenslotte gaan we in op het ethisch beheer en het tentoonstellen van koloniale en ander sensitief erfgoed. Het hoofdgedeelte eindigt met een algemene conclusie waarin de leidende principes voor de restitutie van koloniale collecties worden uiteengezet.

1.1 Wat is een koloniale collectie?

Dit rapport is gewijd aan de collecties die voortkwamen uit de Europese wereldwijde expansie, dus niet aan collecties die voortkomen uit veroveringsgeschiedenissen binnen Europa. Deze expansie startte in de 15e eeuw, maar onze hoofdfocus (hoewel niet exclusief) ligt op het Europees imperialisme van de 19e en de 20e eeuw. In deze fase ontstonden de etnografische musea in het globale noorden, waarvan de niet- Europese collecties vaak het centrum vormen van de huidige debatten. Maar koloniale collecties kunnen ook gevonden worden in musea voor natuurlijke geschiedenis, musea voor schone kunsten, universiteitscollecties, onderzoekscollecties in ziekenhuizen, en musea voor geschiedenis, om er slechts enkele te noemen. Verscheidene van deze collecties zijn tegenwoordig openbaar bezit. Andere, zoals missionariscollecties, zijn in privébezit; slechts enkele daarvan zijn toegankelijk voor het publiek.

Onze hoofdfocus in dit rapport ligt op collecties en objecten waarvan de aanwezigheid het resultaat is van rechtstreekse koloniale relaties, die tussen België en Midden-Afrika, en die tussen andere Europese mogendheden en hun imperium. We nemen ook die collecties en objecten in beschouwing die vorm kregen door de globale koloniale orde van Europees imperialisme die verder reikt dan de formele kolonisatie, maar die ook gekenmerkt zijn door koloniale ideologieën en structurele ongelijkheid. Daartoe behoren veroveringsperioden die dateren van vóór het officiële imperium (zoals Midden-Afrika van vóór 1885) en veroveringsgeschiedenissen die het resultaat zijn van vestigingskolonialisme. Zo waren de Verenigde Staten van Amerika geen kolonie tijdens de 20e eeuw, maar het verzamelen van traditionele voorwerpen vond plaats in een koloniale (vestigings)context. Er zijn ook postkoloniale situaties die het extractivisme en de ongelijkheid van het actieve kolonialisme weerspiegelen. Objecten die verworven of verwijderd werden in dergelijke contexten vallen ook binnen het bereik van dit document. In veel gevallen betekende politieke onafhankelijkheid niet automatisch het einde van structuren van economisch en cultureel kolonialisme.

Koloniale collecties kunnen culturele en archeologische objecten, menselijke resten, natuurlijke en minerale objecten en archieven inhouden. Sommige van deze categorieën hebben hun eigen specifieke wettelijke implicaties in verband met hun context van verwijdering, de doelbewustheid van hun verzameling en hun relatie tot de plaatselijke bevolking.

In het geval van culturele collecties moet het woord ‘object’ worden opgevat in zijn ruimste zin, want kaarten, propagandamateriaal, foto’s en documenten dienden ook als instrumenten van kolonialisme die ongelijke structuren vastlegden, onderdrukking versterkten en stemmen tot zwijgen brachten. Deze objecten kunnen dus objecten van Europese makelij bevatten die het discours van de koloniale overheersing en de racistische theorieën die eraan ten grondslag liggen uitdragen.

Terwijl de meeste huidige gesprekken over restitutie draaien om museumobjecten, is de restitutie van koloniale archieven ook steeds vaker het onderwerp van debat. Koloniale archieven worden zowel openbaar (in het geval van overheidsarchieven bijvoorbeeld) als privaat beheerd. Staats- en overheidsarchieven, zowel nationaal als lokaal, worden beschouwd als belangrijke instellingen voor moderne natiestaten en belangrijke instrumenten voor zowel geschiedkundigen als overheidsinstanties. Hun betekenis is dan ook tegelijk symbolisch en praktisch. Archiefrestitutie kan zowel digitaal als fysiek gebeuren. De meeste bestaande voorbeelden impliceren het digitaal delen van archieven, ofwel in de vorm van een teruggave van digitale gegevens, ofwel in die van een toegenomen online toegankelijkheid. Rwanda heeft een proces gestart voor de digitale teruggave van zijn koloniale archieven uit België. Hopelijk kan dit dienen als een model voor toekomstige archiefrestitutieprojecten.

Bij specimencollecties en andere materialen die behoren tot de categorie van natuurlijke geschiedenis, is het belangrijk om hun culturele relaties, inhoud, herkomst en huidig gebruik in overweging te nemen. Hoewel natuurhistorische collecties niet specifiek vermeld worden in dit document, bevatten vele ervan materiaal dat past binnen een context van koloniale extractie en een praktijk van geracialiseerde categorisering (zie Das and Low in aanbevolen literatuur). Hoewel we de nood erkennen om deze brede verscheidenheid van collecties te behandelen, richten we ons met dit rapport hoofdzakelijk op culturele objecten en menselijke resten.

1.2 Koloniale collecties in België: oorsprong

In dit gedeelte willen we een algemene inleiding geven over hoe objecten in koloniale collecties worden verzameld en hoe ze in België arriveerden. Speciale aandacht zal worden besteed aan collecties van Midden-Afrikaanse objecten en resten, omdat zij vandaag de meest dringende collecties in ons land zijn wat betreft restitutie en verzoening. We starten met een overzicht van wie betrokken was bij het verkrijgen van deze objecten, voordat we kijken naar welke soorten objecten er in deze collecties gevonden worden en hoe de collecties in openbare instellingen werden gevormd.

Objecten en resten in zowel private als openbare collecties van het koloniaal tijdperk in België werden verzameld door een verscheidenheid aan mensen, waarvan een aantal Belgen waren, maar velen ook niet. De term ‘verzamelen’ is bedrieglijk neutraal en dekt een brede waaier aan praktijken waarbij voorwerpen werden ontvreemd. Sommige daarvan waren fysiek gewelddadig, andere kunnen worden gekwalificeerd als vormen van uitwisseling, maar vonden plaats binnen een context van aanzienlijke structurele ongelijkheid. Hoewel het belangrijk is om te realiseren dat de transacties niet altijd eenduidig waren, en dat de identiteit van de betrokkenen niet puur binair is, kunnen we de fundamenteel problematische context die aanwezig is in deze ontmoetingen niet ontkennen of negeren.

1.2.1 Collecties uit de Belgische kolonies

De eerste objecten van Sub-Saharaans Afrika verschenen in Europa tijdens de 16e en de 17e eeuw en waren het resultaat van de Europese handel met West-Afrikaanse koninkrijken. Deze voorwerpen belandden in de rariteitenkabinetten van Europese prinsen, de elite en de geestelijken. Ze omvatten diplomatische geschenken zoals fijn geweven matten en kussens uit het koninkrijk Kongo (aan de monding van de Congo- rivier). Dit wijst op de Europese belangstelling voor de materiële cultuur van Centraal- Afrika in de pre koloniale periode. Toch bereikten culturele objecten uit de streek België vooral vanaf het laatste kwart van de 19e eeuw. De trajecten die deze objecten volgden zijn nauw verbonden met de verovering, bezetting en kolonisatie van de immense Midden-Afrikaanse regio, 80 keer de grootte van België.

Niet alleen culturele objecten, maar ook menselijke resten werden ‘verzameld’ door soldaten, handelaars, missionarissen, koloniale ambtenaren, wetenschappers, en later door toeristen. Verzamelen gebeurde zowel op eigen initiatief als in opdracht van privépersonen, of Europese en Noord-Amerikaanse wetenschappelijke en culturele instellingen. De term ‘verzamelen’ omvat daarom een verscheidenheid aan praktijken die verweven waren met de onderdrukking en het geweld van de kolonisatie. De motivaties om te verzamelen waren erg uiteenlopend, gaande van persoonlijke tot militaire, professionele, politieke, economische of religieuze motieven (zie Corbey in aanbevolen literatuur). Voor deze verzamelaars kregen de Congolese objecten die zij hadden verzameld een nieuwe rol: van trofeeën en souvenirs tot onderzoeksobjecten en propagandamateriaal voor koloniale tentoonstellingen en musea.

Militairen en koloniale werknemers

Een van de eerste groepen die begonnen verzamelen waren militairen en andere vertegenwoordigers van Koning Leopold II, die niet allemaal Belgen waren. Ze verzamelden zowel op eigen initiatief als in opdracht van de Congo-Vrijstaat. Sommige stukken werden verworven door aankoop, als ruilobject of schenkingen. Verschillende andere artefacten en ook menselijke resten, werden als oorlogsbuit meegenomen.

Naarmate de koloniale staat groeide, groeide ook het aantal vertegenwoordigers en werknemers van de koloniale staat en de koloniale bedrijven. Dit betekende een uitbreiding van de ‘verzamelpraktijken’. Een voorbeeld hiervan is de confiscatie van objecten in het kader van gerechtelijke procedures, in het geval van objecten die in verband worden gebracht met organisaties of bewegingen die door de koloniale staat als gevaarlijk werden beschouwd.

Missionarissen

In koloniale tijden werd de massale bekering van de Congolese bevolking een belangrijke doelstelling voor de missionarissen. Hun houding tegenover de Congolese cultuur en religie verschilde doorheen de tijd en van de ene persoon tot de andere. Verschillende priesters, monniken en nonnen kwamen in conflict met geestelijke genezers en Congolese hoofdmannen. Een bekend voorbeeld zijn de negentiende-eeuwse brandstapels die gebruikt werden om ‘verderfelijke’ en ‘heidense’ rituele objecten te vernietigen. Dit soort drastische gedrag was niet universeel.

Sommige missionarissen wilden hun begrip van de Congolese cultuur en talen verdiepen om de christianisering te bevorderen. Met dit doel verzamelden zij kunst en rituele objecten, al dan niet met de toestemming of medewerking van de Congolese gemeenschappen. Ook hier werden er zonder twijfel objecten ontvreemd met geweld of onder druk.

Als gevolg van de christianisering deden Congolese gemeenschappen zelf afstand van bepaalde voorwerpen, verkochten ze aan kolonialen of gaven ze aan bepaalde missieposten. De resulterende collecties werden soms lokaal tentoongesteld. Andere kwamen terecht bij congregaties in Europa en op missietentoonstellingen in België. Daar werden de Congolese objecten gebruikt om de aandacht te vestigen op missiewerk en om er financiering voor in te zamelen. Steeds meer missionarissen ontwikkelden ook een wetenschappelijke interesse voor Congolese culturen, en dat leidde tot een meer gerichte en geïnformeerde verzamelingspraktijk.

Wetenschappers en onderzoekers

Naast koloniale ambtenaren en missionarissen waren ook wetenschappers, gaande van archeologen tot landbouwingenieurs, actief betrokken bij de verplaatsing van Congolese voorwerpen. Aan het begin van de 20e eeuw zetten zowel Belgische- en Europese-, alsook Amerikaanse etnografische- en natuurhistorische musea langdurige expedities op in de Belgische kolonie. De vroegste collectiemissies, die gehouden werden aan het eind van de negentiende eeuw, waren nauw verbonden met militaire campagnes. Andere hielden verband met de economische ontginning van het gebied. De Hongaarse etnograaf Emil Torday bijvoorbeeld, die in 1907 collecties samenstelde voor het British Museum in Londen, werkte voor de Compagnie du Kasai. De expeditie van Von Mecklenburg (1907-1909) verzamelde voor het Ethnologisches Museum in Berlijn. De Congo-expeditie van Lang en Chapin (1909-1915) leverde collecties op voor het American Museum of Natural History in New York. Etnografische expedities die georganiseerd werden door het Belgische Koloniaal Museum van Congo (opgericht in 1898) waren beperkt. Joseph Maes, hoofd van de etnografische afdeling van het museum van 1910 tot 1946, ging slechts één keer naar Congo. De expeditie van Armand Hutereau (een gewezen militair) van 1911 tot 1913, was georganiseerd door het Ministerie van Kolonies. De etnografische collecties die hij verzamelde, bevinden zich nu in Tervuren. In de jaren 1950 nam etnografisch onderzoek een meer systematisch karakter aan, met lange verblijven gesponsord door IWOCA, Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek in Midden-Afrika (zie Petridis in aanbevolen literatuur).

Medische professionelen

Men deed voor het verzamelen en onderzoeken van menselijke resten vaak ook een beroep op medische professionelen (dokters en verpleegkundigen) die de lokale bevolkingen fysiek analyseerden. Toen bijvoorbeeld Charles Lemaire menselijke resten meebracht naar België tijdens zijn tweede expeditie in Congo in 1895, werd hij vergezeld door dokter Bourguignon om de schedels en beenderen van menselijke resten te recupereren. Deze praktijk bleef voortduren tot in de jaren 1930 en 1940, dat medische centra in Belgisch Congo verantwoordelijk waren voor het verzenden van resten in de vorm van beenderen en weefsels, die bewaard werden in formaldehyde, naar het Musée du Congo.

Kunsthandelaars

Rond de eeuwwisseling was het werkterrein van de commerciële kunsthandelaars beperkt tot Europa en Noord-Amerika. Vroege handelaars in Congolese culturele objecten reisden vaak niet naar Congo, maar werkten met Afrikaanse tussenpersonen of verhandelden objecten die zich reeds in Europa bevonden. Pas in de jaren 1950 begonnen Belgische handelaars naar Midden-Afrika te reizen om ‘koopwaar’ in te zamelen. De wettelijkheid van de meeste transacties van deze periode kan niet duidelijk vastgesteld worden, zoals het geval is voor alle categorieën ‘verzamelaars’. De betwistbaarheid of illegitimiteit van veel van deze transacties is gedeeltelijk te wijten aan het gebrek aan een wettelijk kader en oneerlijke aankoopprijzen.

Motivaties

Wat er verzameld werd hing vaak af van wie de verzamelaar was, maar veralgemeningen zijn erg riskant. Missionarissen waren over het algemeen geïnteresseerd in objecten uit de religieuze en spirituele sfeer, terwijl militairen vaak meer belangstelling hadden voor wapens en trofeeën. De meer spectaculaire of ‘excentrieke’ beeldhouwwerken die afweken van de Westerse esthetische canon, waren erg geliefd bij kunstverzamelaars. Deze enigszins lukrake vormen van ‘verzamelen’ bepaalden het vertekende beeld van Congolese culturen in Europa en Noord-Amerika. Veel verzamelaars, bijvoorbeeld, negeerden systematisch objecten die door vrouwen werden gemaakt, zoals bepaalde keramische voorwerpen of textiel.

Een groeiende markt

Als gevolg van de groei van de Belgische administratie en bedrijven tijdens het interbellum, steeg het aantal koloniale werknemers (ambtenaren, bedienden, ingenieurs, dokters, etc. en hun gezinnen), net zoals ook het toerisme. Hierdoor ontstond een groeiende markt voor kunstvormen en handwerk die speciaal gemaakt werden om te verkopen aan buitenlanders. Sommige van deze objecten waren gemaakt door Congolese jongeren onder het toezicht van religieuze leiders in de missiescholen. Het betreft alle soorten decoratieve objecten van ivoor en ebbenhout, kleine schilderijen van landelijke taferelen, textiel, enz. Verschillende missieposten haalden inkomsten uit de verkoop van deze objecten. De lokale economie reageerde ook op de vraag naar ‘authentieke’ objecten: objecten die geen invloed vertoonden van Europese culturen, en die zogenaamd bedoeld waren voor lokaal gebruik. Sommige Congolese kunstenaars creëerden zowel voor de lokale als voor de Europese markt, wat erop wijst dat ‘authenticiteit’ een erg complex concept is.

Het bestaan van een actieve markt gericht op de kolonisatoren wordt vaak voorgesteld als een argument tegen de repatriëring van bepaalde koloniale collecties. Het is echter van belang om de omstandigheden waarin deze markten tot stand kwamen in aanmerking te nemen. Ze werden niet alleen gevormd door de lokale behoeften maar reageerden ook rechtstreeks op de ongelijke netwerken van macht en kapitaal die door het kolonialisme tot stand waren gebracht. We mogen de rol die de economische toestand van armoede speelde in de verkoop van objecten en erfstukken dan ook niet onderschatten.

Blinde vlekken

Over het algemeen weten we relatief weinig over de specifieke omstandigheden waarin objecten uit Congo waren meegenomen. Er zijn uitzonderingen waar we gedetailleerde informatie over hebben, zoals de oorlogsbuit meegenomen door laat-19-eeuwse kolonialisten Emile Storms, Oscar Michaux en Alexandre Delcommune, die hun exploten bijhielden in dagboeken en verslagen, of objecten opgenomen in de notities van de vroeg-20-eeuwse missionaris Leo Bittremieux. Zelfs in de zogenoemde wetenschappelijke expedities, focusten de deelnemers op het haastig verzamelen van materiaal (in de overtuiging dat artistieke tradities aan het uitsterven waren) veeleer dan op zorgvuldige documentatie. Deze hiaten, echter, spreken boekdelen. Veel voorwerpen die in de kunsthandel circuleerden, zijn ook problematisch omdat de vroege handelaars de namen van de tussenpersonen niet of nauwelijks noteerden.

Door de gebrekkige en vertekende informatie in koloniale archieven, weten we ook weinig over de rol die Afrikanen speelden in het verzamelingsproces en de verwerving van informatie. Congolese contactpersonen boden onmisbare expertise, vertalingen en netwerken. In het geval van de missionarissen waren deze vaak bekeerlingen die in de missiepost leefden of werkten. Zij hielpen de contacten met de omliggende gemeenschappen onderhouden. Wat betreft militaire en/of wetenschappelijke expedities, waren zij bijvoorbeeld gidsen en vertalers. We weten weinig over hen, maar het is duidelijk dat deze personen cruciale schakels waren. Ze waren opgenomen in een complexe en wijdvertakte machtsstructuur, wat het niet gemakkelijker maakt om over de aard van het verwervingsproces te oordelen.

Niettegenstaande de uiteenlopende motivaties van verzamelaars en de groeiende handel in objecten door de Congolezen zelf, kan niet ontkend worden dat deze transfers plaatsvonden binnen een kader van ongelijke machtsrelaties. Het gaat hier om de politieke, sociale en economische structurele ongelijkheden van het kolonialisme, en de gevolgen daarvan voor de intermenselijke relaties.

1.2.2 Andere koloniale collecties in België

Collecties in België die afkomstig zijn uit andere gebieden in Afrika, en ook uit Amerika, Azië en Oceanië, zijn meestal het resultaat van economische concessies, wetenschappelijke expedities, zendingsactiviteiten, politieke schenkingen of materiaal aangekocht bij (inter)nationale kunsthandelaars. In deze gevallen was België niet rechtstreeks betrokken in de kolonisatie-inspanningen in deze naties, maar profiteerde het toch van de ongelijke verhoudingen die door andere wereldmachten geconstrueerd waren. De Belgische kolonisatie kon alleen bestaan binnen een netwerk van onderdrukking. Het is altijd belangrijk om collecties in België te begrijpen binnen een systeem van wereldwijde uitwisselingen en machtsdynamieken waarin de domeinen van politiek, cultuur en economie door elkaar lopen.

Zelfs voor de onafhankelijkheid van België als een staat, waren individuen afkomstig uit regio’s die het huidige België vormen, aangetrokken tot gebieden die gekoloniseerd werden door naburige mogendheden. Deze personen werden vaak aangetrokken met economische middelen. Ze kregen land en middelen in ruil voor het steunen van de kolonisten in hun pogingen om de politieke en economische controle te behouden of uit te breiden, zoals het geval was voor Vlaamse grondbezitters in Deens West-Indië. Naast deze vroege ondernemingen waren ook individuen betrokken bij georganiseerde ondernemingen en handelsmaatschappijen, zoals de Nederlandse Oost-Indische Compagnie, die een belangrijke rol speelde bij formele en informele kolonisatie-inspanningen over de hele wereld. Voor de individuen zelf schiepen deze initiatieven de wegen om rijkdom te verwerven, maar deze investeringen boden ook mogelijkheden om te verzamelen.

Tegen de tijd dat België onafhankelijk was geworden, zette deze tendens van gelijktijdige investering en verzamelen zich voort. Dit wordt op een zeer directe manier duidelijk uit de collecties van prominente industriëlen zoals Edouard Empain (1852-1929) en Raoul Warocqué (1870-1917) die bijdroegen tot de Belgische belangen in het buitenland. De oorsprong van sommige van de collecties die zij verzamelden, zoals Egypte en China, vallen buiten de Belgische koloniale grenzen. Toch moet bij de beoordeling van de herkomst van deze collecties rekening gehouden worden met de grootschalige economische concessies die België kreeg van lokale regeringen in gebieden zoals Heliopolis en Tianjin.

Los van de impact van industriëlen en investeerders, moeten de collecties die gecreëerd werden door missionarissen, ontdekkers en wetenschappers die door Belgische instellingen werden gefinancierd en die in door grootmachten gekoloniseerde of geannexeerde landen werkten, het voorwerp uitmaken van herkomststudies en van een ethische toetsing. De financiering voor deze missies ging vaak samen met eisen om materiaal mee te brengen om de galerijen van Belgische musea te verrijken, zodat de investering van het land voldoende rendement opleverde. Dit was vooral het geval voor archeologische opgravingen en antropologische expedities die rechtstreeks gelieerd waren aan musea en verzamelende instellingen, zowel wat personeel als financiering betreft. Dergelijke regelingen werden geformaliseerd in de eerste archeologische missies gefinancierd door het Fonds National de Recherche Scientifique. Ze kunnen gezien worden in de arrangementen gemaakt voor materiaal dat naar België moest teruggebracht worden van expedities naar het Paaseiland en Apamea in de jaren 1930 (zie Halleux en Xhayet in aanbevolen literatuur). Deze vereisten kwamen uiteraard bovenop de vooruitgang van de wetenschappelijke kennis en het internationale prestige die deze projecten opleverden.

Zoals dat het geval was bij veel Europese mogendheden, profiteerden Belgische tussenpersonen van antiekwetgevingen die opgesteld waren door Europese mogendheden om hun eigen nationale belangen te dienen of in sommige gevallen van het gebrek aan concrete wetgeving. Met hun unieke toegang tot afgelegen sites, namen archeologen, antropologen en kunsthistorici vaak een bijkomende rol aan als museumconservatoren, kunsthandelaars en adviseurs van verzamelaars. Uit archiefstukken blijkt hun actieve deelname aan de antiekmarkt en de verdeling van opgegraven vondsten, waarbij zij hun expertise ontplooiden in het belang van nationale instellingen.

Hoewel deze verschillende collecties niet voortkwamen uit een directe kolonisatie, zijn ze een onderdeel van een bredere extractieve erfenis en moeten ze dus kritisch bekeken worden binnen onze museale praktijken.

2. Wettelijk kader

De hieronder beschreven conventies en wettelijke normen geven een overzicht van de meest relevante nationale en internationale instrumenten met betrekking tot de bescherming van ons cultureel erfgoed. Dit onvolledig wettelijk kader, ten minste wat ons koloniaal erfgoed betreft, kan de weg plaveien naar het ontstaan van een nieuw wettelijk kader dat de Belgische staat - en zijn erfgoedinstellingen - betekenisvol zou kunnen gebruiken om zowel de historische verduistering en/of de plundering van cultureel erfgoed als de hedendaagse handel in illegale antiek aan te pakken.

In debatten over de teruggave, restitutie en/of repatriëring van cultuurgoederen, wordt vaak verwezen naar dit wettelijk kader, om het aan te klagen voor zijn ongeschiktheid, of zelfs zijn ontoereikendheid, of integendeel, om het te gebruiken als een bolwerk tegen restitutie door met onbuigzame regels te zwaaien, soms met een politiek doel, om elke teruggave te verhinderen.

Ondanks deze overvloed aan juridische en regelgevende instrumenten, zijn er inderdaad maar weinig die het probleem van de teruggave van koloniale collecties kunnen aanpakken. Het belangrijkste obstakel is de tijdslimiet van deze wettelijke regels: de meeste van deze teksten werden aangenomen nadat objecten van vreemde origine in bezit werden genomen in België en gelden niet retroactief. Met andere woorden, alhoewel deze internationale, Europese en nationale teksten een belangrijk en interessant kader vormen in het debat over de teruggave van cultuurgoederen, is het onwaarschijnlijk dat zij in veel gevallen van toepassing zullen zijn (2.1).

Sommige andere regelgevingsinstrumenten zijn echter wel interessant in de wettelijke context, ook al zijn ze niet wettelijk bindend (2.2).

Gezien deze wettelijke uitdagingen is de goedkeuring van een specifiek wettelijk kader, gebaseerd op de morele plicht tot teruggave van koloniaal erfgoed en op het fundamentele recht op cultureel erfgoed, wenselijk (2.3).

2.1 Bestaande wettelijke instrumenten

In dit deel wordt een kort overzicht gegeven van de belangrijkste bestaande wettelijke instrumenten met betrekking tot cultureel erfgoed, terwijl tegelijkertijd wordt aangetoond dat dit kader onvolledig blijft om de specifieke situatie van het koloniale erfgoed aan te pakken.

Er bestaat een uitgebreide waaier aan wetgeving op internationaal vlak:

  • om cultureel erfgoed in tijden van oorlog te beschermen:
    • Conventie (II) nopens de wetten en gebruiken van de oorlog te land, ondertekend in Den Haag op 29/07/1899
    • Conventie (IV) nopens de wetten en gebruiken van de oorlog te land, ondertekend in Den Haag op 18/10/1907
    • Conventie inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, ondertekend in Den Haag op 14/05/1954 (met Aanvullend Protocol I (1954) en II (1999))
  • ter bestrijding van de illegale handel in cultuurgoederen:
    • UNESCO-conventie inzake de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer en eigendomsoverdracht van cultuurgoederen te verbieden en te verhinderen, ondertekend te Parijs op 14/11/1970
    • UNIDROIT-conventie inzake gestolen of illegaal uitgevoerde cultuurgoederen, ondertekend te Rome op 24/06/1995

En op Europees niveau:

  • om de teruggave of restitutie van cultuurgoederen te bevorderen:
    • Richtlijn 2014/60/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15/05/2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/20121
  • Om de in- en uitvoer van cultuurgoederen te controleren:
    • Verordening (EG) nr. 116/2009 van de Raad van 18/12/2008 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen2
    • Verordening (EU) 2019/880 van het Europees Parlement en de Raad van 17/04/2019 betreffende het binnenbrengen en de invoer van cultuurgoederen

De diversiteit van deze teksten heeft geleid tot een zekere versnippering. Bijgevolg leidt dit tot moeilijkheden bij de toepassing van de gepaste wettelijke instrumenten bij de behandeling en de teruggave van cultuurgoederen.

Een van de belangrijkste moeilijkheden ligt in het feit dat wettelijke voorzieningen niet retroactief van toepassing zijn, d.w.z., alleen van toepassing zijn op gevallen van illegale handel of illegale verwerving van cultuurgoederen die plaatsvinden na de inwerkingtreding van de relevante internationale, Europese of nationale instrumenten in de Belgische rechtsorde. Onderstaande tabel geeft de verschillende relevante wettelijke teksten en hun inwerkingtreding weer. Een internationale, Europese of nationale tekst treedt in werking nadat hij gepubliceerd werd (soms onmiddellijk na publicatie, soms enkele dagen, weken, maanden erna). Om gepubliceerd te worden en in werking te treden moet een internationale tekst eerst geratificeerd worden. De internationale overeenkomst wordt pas juridisch bindend wanneer het land haar ratificeert (en niet wanneer het haar ondertekent). Sommige teksten moeten ook in nationale wetgeving omgezet worden om rechtstreeks toepasselijk te zijn (en kunnen dus rechtstreeks worden ingeroepen door burgers).

Wettelijk instrument Inwerkingtreding in België Omzetting (indien van toepassing)
Haagse Conventie 1899 1899
Haagse Conventie 1907 1907
Haagse Conventie 1954+Protocol I 16 december 1960
Aanvullend Protocol II Haagse Conventie 1954 (1999) 13 oktober 2010
Aanvullende Protocollen bij de Conventies van Genève 1949 (1977) 20 november 1986
UNESCO-conventie 1970 30 juni 2009 (nog niet)
UNIDROIT-conventie 1995 / /
Richtlijn 2014/EU/60 1 januari 1993 Wet van 28 oktober 1996
Verordening EU 116/2009 1 januari 1993 /
Verordening EU 2019/880 28 december 2020 (gedeeltelijk) /
Artikel 90 Code PIL 1 oktober 2004 /

Afgezien van de Haagse Conventies inzake gewapend conflict, waarvan de toepassing ook ingewikkeld (maar niet onmogelijk) lijkt in het geval van koloniale veroveringen, werden de meeste koloniale collecties verworven voordat de wettelijke instrumenten in werking traden in België. Ze kunnen dus niet profiteren van de regels die in de verschillende teksten zijn vastgelegd. Bijvoorbeeld, Artikel 90 van het Belgisch wetboek van internationaal privaatrecht is vrij origineel in het internationaal wettelijk landschap, omdat het de eiser de mogelijkheid biedt om zich in het geval van gestolen cultuurgoederen te beroepen op het recht van de staat van herkomst. Hierdoor is dus de toepassing van buitenlands publiek recht erkend, maar dit is alleen van toepassing op diefstallen van cultuurgoederen die plaatsvonden na de inwerkingtreding van het wetboek, d.w.z. op 1/10/2004.

In het volgende deel worden alleen de meest relevante internationale conventies kort toegelicht. Voor een meer gedetailleerd overzicht van het Belgisch wettelijk kader verwijzen we naar een rapport dat binnenkort gepubliceerd wordt door de Académie Royale de Belgique (met Yasmina Zian), over de behandeling en de teruggave van extra-Europese collecties.

2.1.2 De UNESCO-conventie van 14/11/1970 en de onvolledige omzetting ervan in België

Als pionier in de strijd tegen de illegale handel in cultuurgoederen in tijden van vrede, is de UNESCO-conventie opgebouwd rond drie pijlers: preventie, restitutie en internationale samenwerking.

Ze is van toepassing op roerende cultuurgoederen, die onderverdeeld zijn in verschillende hoofdcategorieën en die door een bepaalde staat tot zijn erfgoed worden gerekend, wat getuigt van een bijzondere juridische band tussen de staat en het cultuurgoed (zie de artikelen 1 en 4). De Conventie is bovendien alleen van toepassing tussen de verdragsluitende staten en niet tussen de staten die haar hebben geratificeerd. Ten slotte is in de temporele toepassing bepaald dat de Conventie geen terugwerkende kracht heeft; ze is alleen van toepassing op gevallen na haar inwerkingtreding, in de rechtsorde van elke verdragsluitende staat (artikel 21).

Met andere woorden, de Conventie zou in België pas van toepassing zijn vanaf 30/06/2009 en niet vanaf haar internationale inwerkingtreding op 24/04/1972. Ze heeft een tweeledig doel. Aan de ene kant wil zij elke staat aanmoedigen om zijn nationaal cultureel erfgoed te beschermen, met name door het opstellen van een inventaris en door maatregelen om de in- en uitvoer te controleren. Aan de andere kant tracht zij de illegale handel te beperken door een grotere samenwerking tussen de staten te bepleiten. Het is ook interessant vast te stellen dat de restitutie die voorzien wordt in de Conventie louter diplomatisch is en niet gerechtelijk. Dit toont het onlosmakelijk karakter aan tussen het beleid en de Conventie.

Belgium heeft het verdrag pas op 31/03/2009 geratificeerd (inwerkingtreding op 30/06/2009), hoewel dit niet zo laat is in vergelijking met een aantal buurlanden.

Aangezien het verdrag niet rechtstreeks toepasbaar is, moet België nog bepaalde wettelijke maatregelen nemen om de verplichtingen erin om te zetten. Het gebrek aan onmiddellijke werking is inderdaad een zwakheid van de Conventie. Ze schept alleen rechten en plichten voor staten. Er kunnen geen subjectieve rechten ingeroepen worden door individuelen. Dit beperkt de mogelijkheid van dwang jegens de staat. De invloed van de Conventie is echter - zelfs vóór de definitieve ratificatie – merkbaar. Dit in de zin dat ze de federale gemeenschappen, en, meer recent, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, ertoe aangezet heeft om maatregelen te nemen om hun roerend cultureel erfgoed te beschermen. Zij het dat dit laattijdig is in vergelijking met de buurlanden. De Conventie heeft ook bijgedragen tot het verzachten van de slechte reputatie van België als draaischijf voor de illegale handel in cultuurgoederen.

De drie gemeenschappen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hebben reeds omzettingsmaatregelen genomen die in het algemeen roerende cultuurgoederen beschermen. Toch was er nog een structureel instrument nodig om de samenwerking tussen de verschillende entiteiten te coördineren en te harmoniseren. Dit met het oog op een coherent beleid ter bestrijding van de illegale handel in cultuurgoederen. Met dit doel heeft een adviescomité, bestaande uit de bevoegde entiteiten (gemeenschappen, gewesten en de federale staat) bij decreet van 16/01/2009 een platform opgericht ‘Import, Export and Return of Cultural Goods’. Dit platform heeft in sterke mate bijgedragen tot de voorbereiding van een wetsontwerp tot omzetting van de Conventie. Maar dat is echter nog steeds hangende, hoewel het door de federale regering reeds toegepast had moeten worden in 2015.

2.1.2 De Unidroit-conventie van 24/06/1995 en de weigering van Belgische ratificatie

De Conventie inzake gestolen of illegaal uitgevoerde cultuurgoederen, ondertekend in Rome op 24/06/1995, is resoluut innovatief. In de zin dat ze met name een evenwicht wil vinden tussen het collectieve belang van de bescherming van het culturele erfgoed en de prerogatieven van de koper te goeder trouw (koper te goeder trouw, d.w.z. wanneer hij/zij ervan overtuigd is houder te zijn van een rechtmatige titel, en dus de rechtmatige eigenaar van het voorwerp is).

De Conventie is van toepassing op roerende cultuurgoederen, ingedeeld in dezelfde categorieën als in de UNESCO-conventie van 1970. In tegenstelling tot de UNESCO- conventie echter, die het aan de lidstaten overlaat om aan te geven welke goederen zij als cultuurgoederen beschouwen, is de Unidroit-conventie van toepassing op alle objecten die tot één van de categorieën van cultuurgoederen behoren, zonder dat de staat die heeft moeten aanduiden. Aangezien de Unidroit-conventie onmiddellijk toepasbaar is, aanvaarden de verdragsluitende staten de definitie ervan.

Net zoals de UNESCO-conventie, maakt de UNIDROIT-conventie een onderscheid tussen gestolen en illegaal uitgevoerde cultuurgoederen.

Gestolen cultuurgoederen

In het geval van gestolen cultuurgoederen is de verdragsluitende staat waar het object zich bevindt, verplicht om het gestolen object terug te geven. Onafhankelijk van de plaats waar het werd gestolen (zelfs op het grondgebied van een niet-lidstaat) en volgens de regels en termijnen van artikel 3 (automatische teruggave en billijke vergoeding aan de zorgvuldige bezitter te goeder trouw, termijn van 50 jaar of meer in absolute termen en 3 jaar in relatieve termen).

Illegaal uitgevoerde cultuurgoederen

In het geval van illegaal uitgevoerde goederen, is de verdragsluitende staat waar het object zich bevindt verplicht om het terug te geven wanneer de staat van herkomst daarom verzoekt. Dit op voorwaarde dat zowel de staat van waaruit het object was uitgevoerd, en de staat waarin het illegaal is binnengekomen, partij zijn bij de Conventie overeenkomstig Artikel 5 (niet-automatische teruggave en een billijke vergoeding aan de bezitter die te goeder trouw handelt, termijn van 50 jaar in absolute termen en 3 jaar in relatieve termen).

De Conventie heeft geen terugwerkende kracht (Artikel 10), maar specificeert dat het geen feiten legitimeert die dateren van voor de inwerkingtreding ervan.

In 2012 werd de vraag gesteld of België de Unidroit-conventie moest ratificeren aan de hand van een studie getiteld “Opportunity and consequences of Belgium's ratification of the UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects”. De conclusie van de studie luidt "het is in deze studie niet duidelijk of België absoluut moet toetreden tot de UNIDROIT-conventie”. De gematigde conclusie is dat de UNIDROIT-conventie het burgerlijk eigendomsrecht meer aantast dan de UNESCO-conventie, die het recht van het principe van de verjaring te goeder trouw van de bezitter van een cultuurgoed tenietdoet in elke situatie waarbij een cultuurgoed betrokken is. Daarom bracht, op 25 juni 2014, het Permanent Consultative Platform on the Import, Export and Return of Cultural Property het advies uit dat, vooraleer de ratificatie van de Unidroit-conventie te overwegen, voorrang moest worden gegeven aan de implementatie van de UNESCO-conventie van 1970 en de omzetting van de richtlijn 2014/60/EU van 15/05/2014. In zijn rapport over de diefstal van kunstwerken van 15/06/2018 moedigt de Belgische Senaat aan om de ratificatie van dit instrument te heroverwegen. Evenwel zonder te verwijzen naar de studie van 2021, aangezien hij het beschouwt als een van de meest succesvolle instrumenten voor de uitvoering van een samenhangend restitutiebeleid.

De ratificatie van de Unidroit-conventie van 1995 moet aangemoedigd worden, voor zover die bijdraagt tot een efficiënt en doeltreffend beleid ter bestrijding van de illegale handel in cultuurgoederen en, bijgevolg, tot de verwerking en teruggave van collecties van buiten Europa.

Het zou nuttig zijn dat tijdens deze ratificatie, evenals bij de omzetting van de UNESCO- conventie, samenwerkingsakkoorden zouden worden gesloten tussen de federale staat en de bevoegde gefedereerde entiteiten.

Wat het strafrechtelijk beleid in de strijd tegen de illegale handel betreft, is het nuttig om te verwijzen naar het rapport van de Senaat van juni 2018 over de diefstal van kunstwerken, dat al een reeks erg relevante aanbevelingen bevat.

Bovendien heeft de Europese Unie de 5e EU-Richtlijn 2018/843 van 30/05/2018 betreffende de strijd tegen het witwassen van geld aangenomen, die omgezet werd naar de Belgische wetgeving op 20/07/2020 en die, onder meer, kunsthandelaars onderwerpt aan antiwitwasverplichtingen bij de verkoop van antiek, kunst en cultuurgoederen van meer dan 10.000 EUR.

Tot slot wordt met aanneming van deze maatregelen ook verwacht dat de kwestie van de omkering van de bewijslast, die de invoering van het begrip due diligence en dus de omkering van het vermoeden van goede trouw bevestigt, op gerechtelijk niveau ter discussie zal worden gesteld.

Beide conventies, de UNESCO-conventie van 1970 en de UNIDROIT-conventie van 1995, hebben tot doel de illegale handel in cultuurgoederen in het algemeen te bestrijden (niet in oorlogstijd, daarvoor zijn andere conventies van toepassing, zie intro van hoofdstuk 2, maar die worden hier niet besproken). Het zijn nuttige internationale juridische instrumenten, maar ze zijn meestal niet toepasbaar om na te denken over de teruggave van Belgische koloniale collecties. De UNESCO-conventie van 1970 werd inderdaad geratificeerd. Maar deze werd nog niet omgezet in wetgeving. Ook de UNIDROIT-conventie van 1995 werd nog niet geratificeerd door België. Door dit ontbrekend wettelijk kader, is het Belgisch burgerlijk recht standaard van toepassing, dat sterk in het voordeel is van de feitelijke bezitter/eigenaar.

2.1.3 Het Belgisch burgerlijk recht is standaard van toepassing en bevoordeelt de bezitter

Men kan niet anders dan vaststellen dat de voormalige koloniale mogendheden geen haast hebben gemaakt met het nemen van specifieke maatregelen om de afwezigheid op te vullen van rechtsregels die gelden vóór de inwerkingtreding van het bestaande rechtskader, d.w.z. rechtsregels die van toepassing zouden kunnen zijn op cultuurgoederen die in de koloniale context (meestal in de 19e en begin 20e eeuw) werden verworven.

Deze voormalige koloniale mogendheden namen hun toevlucht tot het principe van intertemporaliteit van de wet volgens hetwelk: “een juridisch feit moet worden beoordeeld op basis van de wet die op dat moment van toepassing is, en niet van de wet die van kracht is op het ogenblik dat een geschil met betrekking tot dat feit ontstaat of moet worden beslecht”. Aangezien sommige koloniale inbezitnemingen destijds als wettig werden beschouwd, mag de aldus verkregen aanspraak niet in twijfel worden getrokken; bovendien is de verjaringstermijn reeds lang verstreken. Het volstaat om zich te beroepen op het burgerlijk gemeenrecht om de rechten van de bezitter te consolideren.

Volgens het Belgisch burgerlijk recht, dat de vrije beweging van goederen bevordert, zijn de rechten van de bezitter bevoorrecht boven die van de oorspronkelijke eigenaar. De bezitter bekomt dus het eigendomsrecht ofwel omdat hij de eigendom van de eigenaar heeft verworven (normale situatie) of omdat hij het verwierf van iemand anders dan de eigenaar, vaak een precaire houder (verwerving a non-domino), maar als hij te goeder trouw gelooft dat hij het verworven heeft van de eigenaar (eigenaar te goeder trouw).

Het is dus meestal zo dat Belgische verzamelaars, zowel publiek als privé, eigenaar zijn van de koloniale objecten in hun bezit. Dat maakt het veel moeilijker voor de onteigende originele eigenaars om een wettelijke aanspraak te maken op de teruggave ervan. Hoe eenvoudig de logica van de verjaring ook is, ze is niettemin meedogenloos.

2.2 Regelgevende instrumenten van zachte wetgeving

Ook andere instrumenten zijn interessant in de context van het wettelijk kader, hoewel zij minder/niet wettelijk bindend zijn en daarom worden beschouwd als ‘zachte wetgeving’. Drie van de instrumenten die geciteerd worden in dit deel (Verklaring van Abuja 1993, Handvest voor de Afrikaanse Culturele Renaissance 2006, en NAGPRA 1990) zijn niet van toepassing in België maar zijn toch nuttig voor een begrip van de bredere context rond restitutie. Ze helpen bij het opbouwen van een nieuw wettelijk kader. Het UNESCO-comité, hoewel geen instrument als dusdanig, heeft interessante rechtspraak ontwikkeld die relevant is voor de kwesties die in deze richtlijnen worden behandeld.

2.2.1 Het Intergouvernementeel Comité van de UNESCO voor de bevordering van de teruggave van cultuurgoederen aan de landen van herkomst of de restitutie ervan in geval van onrechtmatige toe- eigening (ICPRCP), 1978

Het comité werd opgericht in 1978 als een permanent orgaan en verleent bijstand in bilaterale onderhandelingen over de teruggave ven cultuurgoederen. Het handelt als een adviserend orgaan en als een orgaan dat verantwoordelijk is voor het faciliteren van bilaterale onderhandelingen om te beslissen over de betrokken zaken. Een beloftevolle idee achter de ICPRCP was dat het de afwezigheid van een clausule omtrent terugwerkende kracht in het UNESCO-Verdrag van 1970 zou moeten verlichten. Maar zo heeft het nooit gewerkt.

Een beroemde zaak was die van Sri Lanka, dat, na grondig onderzoek, een vordering indiende voor de teruggave van objecten in openbare collecties in verschillende Europese landen in 1980 (UNESCO ICPRCP, CC 79/CONF.206/COL.10). In België werd het Koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis gevraagd om een mes met een blad met edelstenen terug te geven (E.O. 2007) en een uitgesneden ivoren handvat van de waaier van een boeddhistische monnik (E.O. 2009). In 1983 oordeelde de ICPRCP echter dat Sri Lanka deze vorderingen op bilateraal niveau moest afhandelen. Het museum in Brussel ondernam geen actie, waarna de eis verdween. Dat deed zich ook voor tussen Sri Lanka en andere Europese landen.

Het is onwaarschijnlijk dat de ICPRCP een belangrijke rol zal spelen bij terugvorderingen van koloniale collecties. In plaats daarvan zal het helpen om erfgoed beter te beschermen via bewustwordingscampagnes aan de hand van film, video’s en publicaties; regels voor bemiddeling en verzoening bij conflicten in verband met cultuurgoederen; een model-exportcertificaat voor cultuurgoederen; een databank van nationale wetgevingen inzake cultureel erfgoed; een databank van gevallen van teruggave; maatregelen om de illegale handel op internet te bestrijden; en een ethische code voor handelaars in cultuurgoederen.

Onafhankelijk van het feit of zij al dan niet partij zijn bij het verdrag, kan een staat die cultureel eigendom van fundamenteel belang heeft verloren, en die de restitutie of de teruggave ervan vordert, in gevallen die niet onder internationale conventies vallen, een beroep doen op dit comité. Het is verantwoordelijk voor:

  • het vergemakkelijken van bilaterale onderhandelingen voor de restitutie of teruggave van culturele eigendom aan de landen van herkomst;
  • de promotie van multilaterale en bilaterale samenwerking voor de restitutie en teruggave;
  • de aanmoediging van onderzoek en studies voor het ontwikkelen van coherente programma’s voor de vorming van representatieve collecties in landen waarvan het cultureel erfgoed verspreid is;
  • het stimuleren van een openbare voorlichtingscampagne over de ware aard, de omvang en de reikwijdte van het probleem van de restitutie of teruggave van cultuurgoederen aan hun landen van oorsprong;
  • het sturen van het ontwerp en de toepassing van het activiteitenprogramma van de UNESCO op het vlak van restitutie of teruggave van culturele eigendom aan hun landen van oorsprong;
  • het aanmoedigen van de oprichting of het versterken van musea of andere instellingen voor de conservatie van culturele eigendom en het opleiden van het nodige wetenschappelijke en technische personeel;
  • het promoten van de uitwisseling van culturele eigendom in overeenstemming met de Recommendation of the International Exchange of Cultural property;
  • en het uitbrengen van verslag over zijn activiteiten aan de Algemene Conferentie van de UNESCO tijdens elke gewone zitting.

2.2.2 Washington Principles on Nazi-looted art, 1998

Op 03/12/1998 kwamen in Washington DC vertegenwoordigers van 44 regeringen samen om een reeks principes te bekrachtigen, die de erfgenamen van joodse verzamelaars moeten helpen om de door de nazi’s geroofde kunst van hun families terug te krijgen. Er werden elf niet-bindende principes opgesomd die moeten helpen bij het oplossen van kwesties in verband met door nazi’s geconfisqueerde kunst.

  1. Kunst die geconfisqueerd werd door de nazi’s en daarna niet gerestitueerd werd, moet geïdentificeerd worden.
  2. Relevante registers en archieven moeten open en toegankelijk zijn voor onderzoekers, overeenkomstig de richtlijnen van de Internationale Archiefraad.
  3. Er moeten middelen en personeel beschikbaar gesteld worden om de identificatie van al de kunst die door de nazi’s geconfisqueerd en achteraf niet gerestitueerd werd, te vergemakkelijken.
  4. Bij het vaststellen dat een kunstwerk geconfisqueerd werd door de nazi’s en achteraf niet gerestitueerd werd, moet er rekening gehouden worden met onvermijdbare lacunes of dubbelzinnigheden in de herkomst in het licht van het tijdsverloop en de omstandigheden van het Holocaust-tijdperk.
  5. Alles dient in het werk gesteld te worden om bekendheid te geven aan kunst waarvan is vastgesteld dat die door de nazi’s geconfisqueerd werd en achteraf niet gerestitueerd werd, om de eigenaars van vóór de oorlog of hun erfgenamen te lokaliseren.
  6. Er moeten inspanningen gedaan worden om een centraal register van dergelijke informatie op te zetten.
  7. Eigenaars van vóór de oorlog en hun erfgenamen moeten aangemoedigd worden om zich te melden en hun aanspraken op door de nazi’s geconfisqueerde en achteraf niet gerestitueerde kunst kenbaar te maken.
  8. Als de eigenaars van vóór de oorlog van kunst waarvan is vastgesteld dat die door de nazi’s geconfisqueerd werd en achteraf niet gerestitueerd werd, of hun erfgenamen geïdentificeerd kunnen worden, moeten er snel stappen ondernomen worden om tot een rechtvaardige en billijke oplossing te komen, waarbij moet worden erkend dat dit kan variëren naar gelang van de feiten en omstandigheden van een specifiek geval.
  9. Als de eigenaars van vóór de oorlog van kunst waarvan is vastgesteld dat die door de nazi’s geconfisqueerd werd en achteraf niet gerestitueerd werd, of hun erfgenamen niet geïdentificeerd kunnen worden, moeten er snel stappen ondernomen worden om tot een rechtvaardige en billijke oplossing te komen.
  10. Comités of andere instanties die opgericht werden om kunst te identificeren die door de nazi’s geconfisqueerd werd en om kwesties van eigendom te helpen behandelen, moeten een evenwichtige samenstelling hebben.
  11. Naties worden aangemoedigd om nationale processen te ontwikkelen om deze principes toe te passen, in het bijzonder voor zover zij betrekking hebben op alternatieve geschillenbeslechtingsmechanismen voor het oplossen van eigendomskwesties.

Er zijn gelijkenissen en verschillen tussen door de nazi’s geconfisqueerde kunstwerken en koloniale plunderingen. Beide zijn het resultaat van historisch onrecht, maar de koloniale collecties bestrijken een veel langere periode en informatie over de herkomst is vaak moeilijker te verkrijgen. Dit heeft ernstige gevolgen voor het bewijs waarover de eisers kunnen beschikken.

Hoewel ze niet wettelijk bindend zijn, hebben de Washington Principles een grote impact gehad, en staten ertoe aangezet om maatregelen te nemen voor de recuperatie van door de nazi’s geconfisqueerde kunstwerken. De principes vormen een belangrijk kader, dat ook relevant is voor het omgaan met koloniale plunderingen aangezien ze een proactieve rol van de bezitters vragen, oproepen tot begrip voor de bewijsproblemen, en het belang onderstrepen van rechtvaardige en billijke oplossingen voor ingewikkelde vorderingen.

2.2.3 Ethische code van ICOM, 2004

De Ethische code van de ICOM (Internationale Museumraad) legt minimale professionele normen vast. Deze moedigt de erkenning aan van waarden die door de internationale museumgemeenschap gedeeld worden. Dit referentie-instrument biedt richtlijnen. Het is gepresenteerd als een reeks principes die ondersteund worden door richtlijnen waarin de verwachte professionele praktijk wordt uiteengezet. Ook werd het transversaal opgezet en opgevat als een leidraad voor professionele zelfcontrole. De ICOM-leden moeten de regels van de code aanvaarden en eraan voldoen.

De ICOM Code of Ethics for Museums behandelt uiteenlopende museumgerelateerde onderwerpen zoals verwervingsprocedures, naleving van de wetgeving, beheer van middelen, beveiliging en teruggave. In de Code worden ook sterke principes aanbevolen die een belangrijke rol spelen in de strijd tegen illegale handel, bijvoorbeeld met betrekking tot due diligence en herkomst. De Code werd voor het eerst aangenomen in 1986, en herzien in 2004, en is vertaald in 39 talen. Na de 25e Algemene conferentie in Kyoto in 2019, wordt de Code nu herzien, waarbij de kwestie van koloniaal erfgoed meer in aanmerking kan worden genomen. Relevant is ook de Code of Ethics for Natural History Museums van 2013, gezien de aanwezigheid van koloniale collecties in deze musea.

ICOM promoot en bepleit zijn code in trainingssessies die over de hele wereld georganiseerd worden, waaronder praktische casestudies, om museumprofessionelen te helpen om hun waarden en principes toe te passen. Een permanent comité voor ethiek (ETHCOM) houdt zich bezig met het behandelen van ethische kwesties van musea die onder zijn aandacht worden gebracht.

Hoofdstuk 6 van de code behandelt de samenwerking met de gemeenschappen waarin de collecties tot stand kwamen, evenals met de gemeenschappen die zij dienen. In verband met de oorsprong van de collecties bevat de code het volgende:

  • Musea moeten het delen van kennis, documentatie en collecties met musea en culturele organisaties in de landen en gemeenschappen van oorsprong promoten. (6.1. Samenwerking);
  • Musea moeten bereid zijn om een dialoog aan te gaan voor de teruggave van culturele eigendom aan een land of volk van oorsprong. Dit moet op een onpartijdige manier gebeuren, gebaseerd op wetenschappelijke, professionele en humanitaire principes evenals toepasselijke lokale, nationale en internationale wetgeving, in plaats van actie op regerings- of politiek niveau. (6.2. Teruggave van culturele eigendom);
  • Wanneer een land of volk van oorsprong om restitutie verzoekt van een object of specimen waarvan kan aangetoond worden dat het geëxporteerd of op een andere manier overgebracht werd die in strijd is met de beginselen van internationale en nationale verdragen, en dat het een deel is van het culturele of natuurlijke erfgoed van een land of volk, moet het betreffende museum, indien het wettelijk daartoe de mogelijkheid heeft, onmiddellijk en op verantwoorde wijze stappen ondernemen om mee te werken aan de teruggave van dat object of specimen. (6.3. Restitutie van culturele eigendom);
  • Musea moeten ervan afzien om culturele objecten aan te kopen of te verwerven van een bezet gebied, en moeten alle wetten en verdragen die de import, export en overdracht van culturele of natuurlijke materialen regelen, ten volle respecteren (6.4. Cultuurgoederen van een bezet land).

2.2.4 Verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van inheemse volken, 2007

De Verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van inheemse volken (UNDRIP) werd door de Algemene vergadering aangenomen op donderdag, 13/09/2007. Vandaag is de Verklaring het meest uitgebreide internationaal instrument over de rechten van inheemse volkeren, ook al blijft ze zachte wetgeving. Ze stelt echter een universeel kader vast van minimale normen voor het overleven, de waardigheid en het welzijn van de inheemse volken van de wereld. Ze werkt de bestaande mensenrechtennormen en fundamentele vrijheden uit zoals ze van toepassing zijn op de specifieke situatie van oorspronkelijke bewoners.

Artikel 11 spreekt over de mogelijkheid van restitutie om inheemse volkeren in staat te stellen hun rechten op cultuur te beleven:

  1. Inheemse volkeren hebben het recht om hun culturele tradities en gewoonten te beoefenen en nieuw leven in te blazen. Dit houdt het recht in om de vroegere, huidige en toekomstige manifestaties van hun cultuur te onderhouden, beschermen en ontwikkelen, zoals archeologische en historische sites, artefacten, ontwerpen, ceremoniën, technologieën en beeldende en podiumkunsten en literatuur.
  2. De staten zorgen voor schadeloosstelling via effectieve mechanismen, die restitutie kan inhouden, ontwikkeld in samenwerking met de autochtone bevolkingsgroepen, met respect voor hun culturele, intellectuele, religieuze en spirituele eigendom die hen ontnomen werd zonder hun vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming, of in strijd met hun wetten, tradities en gewoonten.

Artikel 2 heeft het over het recht op toegang en/of repatriëring van ceremoniële objecten en menselijke resten.

  1. Inheemse volkeren hebben het recht om hun spirituele en religieuze tradities, gewoonten en ceremoniën te beoefenen, ontwikkelen en onderwijzen; het recht om hun religieuze en culturele sites te onderhouden, beschermen en er toegang toe te hebben; het recht op het gebruik en de controle over hun ceremoniële objecten; en het recht op repatriëring van hun menselijke resten.
  2. De staten streven ernaar om de toegang tot en/of de repatriëring van ceremoniële objecten en menselijke resten in hun bezit mogelijk te maken via billijke, transparante en doeltreffende mechanismen, ontwikkeld in samenwerking met de inheemse volkeren in kwestie.

Artikel 28 handelt over het recht op compensatie voor illegaal verkregen goederen:

  1. Inheemse volkeren hebben recht op schadeloosstelling, op een manier die restitutie kan inhouden, of, als dat niet mogelijk is, een rechtvaardige, billijke en eerlijke vergoeding voor de gronden, gebieden en middelen die traditioneel in hun bezit waren of die zij bezetten of gebruikten, en die geconfisqueerd, ontnomen, bezet, gebruikt of beschadigd werden zonder hun vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming.
  2. Tenzij anders vrijwillig werd afgesproken door de betrokken volken, neemt compensatie de vorm aan van gronden, gebieden en middelen die gelijkwaardig zijn in kwaliteit, grootte en wettelijke status of van een geldelijke vergoeding of een andere passende schadeloosstelling.

De gevolgen van INDRIP op de vooruitzichten van inheemse volken om menselijke resten en funeraire objecten terug te krijgen, zijn niet altijd gemakkelijk te meten. Maar de brede aanvaarding van de verklaring heeft de atmosfeer ten gunste van inheemse volken veranderd. Minstens even belangrijk echter, zijn de wettelijke maatregelen en ondersteuningsprogramma’s in vestigingskolonies zoals de VS, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika, die oorspronkelijke bewoners in deze landen helpen om te repatriëren wat ontnomen werd. Deze ondersteunen bijvoorbeeld de Maori in Nieuw-Zeeland in hun streven om twee getatoeëerde Maori-hoofden in het Koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis in Brussel terug te krijgen.

De aanpak van deze inheemse volken, met inbegrip van hun steeds sterker wordende organisaties, kan inspirerend zijn voor richtlijnen en praktijken voor de restitutie van koloniale collecties.

In 2020 werd een rapport over deze zaken gepubliceerd: “Repatriation of ceremonial objects, human remains and intangible cultural heritage under the United Nations Declaration on the Rights of Indigenous Peoples” (https://undocs.org/A/HRC/45/35).

2.2.5 Verklaring van Abuja, 1993

De Abuja Proclamation verwijst naar de eerste Pan-Afrikaanse Conferentie over herstelbetalingen gehouden in Abuja, Nigeria, 27-29/04/1993. De verklaring gaat over herstelbetalingen in verband met schade aangebracht aan Afrika en zijn diaspora door slavernij, kolonisatie en neokolonialisme. Er wordt gesteld dat de schade die de Afrikaanse volken hebben geleden niet ‘iets uit het verleden’ is, maar aanwezig is in de beschadigde levens van de Afrikanen van deze tijd. In de verklaring worden degenen die in het bezit zijn van geroofde en gestolen artefacten en andere schatten opgeroepen om ze terug te bezorgen aan hun rechthebbende Afrikaanse eigenaars.

2.2.6 Handvest voor Afrikaanse culturele renaissance, 2006

Het Charter for African Cultural Renaissance is een instrument dat ontwikkeld is om de Afrikaanse lidstaten in staat te stellen om Pan-Afrikanisme, culturele vernieuwing en identiteit te promoten en hun nationale beleid en andere culturele instrumenten te versterken. De overeenkomst zal op zijn beurt bijdragen tot de verwezenlijking van de socio-economische en culturele integratie van het continent, duurzame vrede brengen en de armoede bestrijden.

Het Handvest is bekrachtigd door de eerste Conferentie van ministers van Cultuur van de Afrikaanse Unie, die op 10-14/12/2005 in Nairobi is gehouden, en aangenomen werd door de 6e gewone zitting van de Algemene Vergadering van de Afrikaanse Unie, die op 24/01/2006 in Khartoem (Sudan) is gehouden.

In het bijzonder handelen artikelen 26, 27 en 28 over de bescherming van het Afrikaanse culturele erfgoed.

Artikel 26: Afrikaanse staten moeten stappen ondernemen om een einde te stellen aan de plundering van en de illegale handel in Afrikaans cultureel erfgoed en ervoor zorgen dat dergelijk cultureel erfgoed naar de landen van oorsprong teruggaat.

Artikel 27: Afrikaanse staten moeten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat archieven en andere historische dossiers die illegaal ontvreemd werden uit Afrika, teruggegeven worden aan Afrikaanse regeringen zodat deze beschikken over volledige archieven betreffende de geschiedenis van hun land.

Artikel 28: De betrokken Afrikaanse staten verbinden zich ertoe om geschikte fysieke en omgevingsomstandigheden te voorzien om de teruggegeven archieven en historische documenten veilig te stellen en te beschermen.

2.2.7 NAGPRA, 1990

De Native American Graves Protection and Repatriation Act (NAGPRA), werd op 16/11/1990 aangenomen om een oplossing te vinden voor de situatie van Native American culturele voorwerpen en menselijke resten die onder toezicht staan van federale agentschappen en instellingen die federale financiering ontvangen, evenals voor de eigendom of controle van culturele voorwerpen en menselijke resten die na 16/11/1990 op federaal grondgebied of op het grondgebied van volken zijn ontdekt. Het statuut en de reglementering schetsen de rechten en verantwoordelijkheden van afstammelingen in de rechte lijn, Native American volken (met inbegrip van Alaska Native dorpen), Native Hawaïaanse organisaties, federale agentschappen en musea onder de wet, en voorzien procedures voor het naleven van de NAGPRA. Afhankelijk van de categorie van het cultureel item in kwestie en de culturele verwantschap ervan, voorziet NAGPRA de afstammelingen in rechte lijn (ongeacht of ze Native American zijn of niet), Native American volken en Native Hawaïaanse organisaties (NHO’s) van een proces voor de overdracht van cultuurgoederen aan hen.

NAGPRA heeft geleid tot een aanzienlijk aantal repatriëringen van menselijke resten en rituele objecten. In de VS wordt er gewerkt aan wetgeving die de First Nations helpt bij het vorderen van bezitters in het buitenland.

Tegelijkertijd blijft er nog veel te doen. Sommige First Nations hebben zichzelf beter uitgerust dan andere om claims in te dienen. Sommige musea in de VS zijn meer bereid om repatriëringen te overwegen dan andere. Hoewel NAGPRA de bewijslast heeft verlegd naar de musea, klagen veel musea over het gebrek aan personeel en middelen om fatsoenlijk herkomstonderzoek te doen. First Nations klagen dat zij te vaak worden belast met het verschaffen van documentatie over hun rechten op in musea bewaarde heilige voorwerpen.


De hier beschreven wettelijke of regelgevende instrumenten maken deel uit van een breder kader dan de bestaande wettelijke structuren die in 2.1 zijn besproken. In dit deel zijn de instrumenten ofwel institutioneel (ICPRCP); zachte wetgeving, d.w.z. niet bindend (Washington Principles, ICOM Code of Ethics, UNDRIP); of niet van toepassing in België (Abuja Declaration, Charter for African Cultural Renaissance, NAGPRA). Ze zijn echter wel relevant, omdat ze een nuttige reeks maatregelen bieden om de discussies over de restitutie van koloniale collecties te bevorderen, en aan de weg timmeren voor de herkenning van het mensenrecht op cultureel erfgoed en de uitwerking van een specifiek wettelijk kader voor de teruggave van koloniale collecties.

2.3 Naar een nieuw wettelijk kader

Hoewel het bestaande wettelijk kader niet gunstig is voor de originele eigenaars van de objecten in koloniale collecties, zijn er mogelijkheden voor verandering. Het recht zou immers moeten proberen op één lijn te komen met de sociale en ethische kwesties van zijn tijd, en de eisen naar billijkheid en verzoening met het verleden weerspiegelen, die steeds meer weerklinken in de samenleving. Er ontstaat een morele plicht om het koloniaal erfgoed terug te geven, die ons uitnodigt om de beperkingen van het bestaande wettelijk kader te overstijgen om ervoor te zorgen dat een ethische verantwoordelijkheid doorklinkt in het recht.

Dit is al het geval geweest toen de principes van de verkrijgende verjaring en verwerving te goeder trouw (bona fide) werden omzeild om kunstwerken of andere eigendom die tijdens de Tweede Wereldoorlog werden geroofd, te kunnen teruggeven, in het bijzonder door de uitwerking door 44 landen van de Principles of the Washington Conference on Nazi Stolen Works of Art, 1998 (zie 2.2.2.). Op dezelfde manier bevatten de Europese regels tegen illegale handel maatregelen die de aankoper verplichten om due diligence te bewijzen waardoor het vermoeden van goede trouw teniet wordt gedaan.

Meer fundamenteel zou de morele plicht om cultureel erfgoed terug te geven berusten op de erkenning van het recht van mensen (individuen en groepen) op cultureel erfgoed (2.3.1). Het recht op cultureel erfgoed en de morele plicht om koloniaal erfgoed terug te geven, vragen om een specifiek wettelijk kader om de teruggave van koloniale collecties aan hun land van herkomst beter te verwerken (2.3.2).

2.3.1 Mensenrechten en cultureel erfgoed: de erkenning van het fundamentele recht op cultureel erfgoed opent het debat over de teruggave van collecties

Naast het panel van internationale regels die van toepassing zijn op de bescherming van erfgoed in oorlogstijd (mensenrechtenwetgeving) en de strijd tegen de illegale handel in cultuurgoederen, en de Europese regels voor de import en export van cultuurgoederen buiten de EU en hun teruggave binnen de EU, is er ook de grondrechtelijke dimensie van de bescherming van cultureel erfgoed.

Het recht op cultureel erfgoed heeft zich immers traag ontwikkeld, zowel op internationaal als op Europees niveau. Hoewel ‘erfgoedrechten’ lang afwezig zijn geweest van de bronnen in de internationale mensenrechtenwetgeving, ontstonden ze in de context van de erkenning van culturele identiteiten en de speciale context van minderheden en inheemse volken, en zijn ze onlangs verankerd als een grondrecht in de vorm van een ‘recht op cultureel erfgoed’. Het grondrecht op erfgoed wordt beschouwd als een onderdeel van culturele rechten, de tweede generatie van de aanspraken op mensenrechten.

Het recht op cultureel erfgoed werd voor het eerst expliciet erkend in de ICOMOS Stockholm Declaration van 11/09/1998 als onderdeel van de mensenrechten, maar de laatste bevatten geen bindende maatregelen. Het was pas in 2005 dat de Kaderconventie van de Raad van Europa over de Waarde van Cultureel Erfgoed voor de Samenleving (de Faro-conventie) het grondrecht op cultureel erfgoed bevestigde. Door de Faro-conventie veranderde de manier waarop we denken over de bescherming van erfgoed in veel opzichten, met inbegrip van de definitie van erfgoed en de erfgoedgemeenschap. De conventie geeft ook duidelijk het recht op cultureel erfgoed aan: “Iedereen, alleen of in gemeenschap met anderen, heeft het recht om te genieten van het cultureel erfgoed en bij te dragen tot de verrijking ervan”. Ze verbindt daaraan de verantwoordelijkheid van alle individuen om het cultureel erfgoed van anderen, het eigen cultureel erfgoed en het gemeenschappelijk erfgoed van Europa te respecteren. De houder is bovendien iedereen die zijn of haar recht uitoefent, individueel of collectief.

De invloed van de mensenrechten is duidelijk merkbaar. Het gaat erom “de individuele en menselijke waarden centraal te stellen in een breed en transversaal concept van cultureel erfgoed”. Het is niet meer enkel een kwestie van wetgeving rond cultureel erfgoed, maar ook van het recht op cultureel erfgoed als een “inherent recht om deel te nemen aan het culturele leven”.

Het recht op cultureel erfgoed is verder ook vastgelegd in Artikel 23, lid 4, van de Belgische grondwet, dat “het recht op een gezond leefmilieu” garandeert, evenals in Artikel 23, lid 5, van de grondwet, dat “het recht op culturele ontwikkeling vastlegt”.

De teruggave van koloniaal cultureel erfgoed aan het land van herkomst beantwoordt niet alleen aan een ethische vereiste van verzoening, maar vormt ook een fundamentele wettelijke kwestie, in zover deze teruggave de bevolking en gemeenschappen van herkomst de toegang tot hun erfgoed geeft.

2.3.2 Een specifiek wettelijk kader

De opname van cultuurgoederen in het openbare domein wordt vaak ten onrechte beschouwd als een obstakel voor de restitutie. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, volstaat het voor de openbare eigenaar om, zonder dat er een wet nodig is, het cultureel object te verwijderen uit het openbare domein, het in het privédomein te brengen en er vrij over te beschikken. Dit vooral met het oog op een teruggave aan het land van oorsprong. Omdat openbare collecties in het openbare domein door de gebruiker ervan buiten gebruik kunnen worden gesteld, kan de vrijwillige teruggave altijd plaatsvinden in overeenstemming met de regels voor de buitengebruikstelling van objecten in het openbare domein.

Met het aannemen van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, probeerde artikel 3.45 voor het eerst om het openbare domein te definiëren: ‘Openbare eigendom behoort tot het privédomein, tenzij het aan het openbare domein wordt toegekend’. Volgens een functionele definitie die door de rechtspraak en de doctrine is vastgesteld, behoort de eigendom die bestemd is voor het gebruik door iedereen, of toegewezen is aan de openbare dienst tot het openbare domein.

De toewijzing van een goed voor het gebruik door iedereen of als deel van een openbare dienst moet in het algemeen uitdrukkelijk zijn, aangezien dit betekent dat op het goed een bijzondere wettelijke regeling van toepassing is, die ertoe strekt het gebruik door het publiek van het goed in kwestie te verzekeren of het toe te wijzen aan een openbare dienst waarvoor het goed speciaal is toegerust. Bovendien moet het, om operationeel te zijn, geïmplementeerd worden door concrete daden van toegang tot het openbare domein.

Het toewijzingscriterium legt de beslissingsbevoegdheid in de handen van de administratie die het goed bezit. Deze beslist slechts eenzijdig, door middel van een administratieve handeling, welke goederen er wel of niet in het openbare domein komen. Hetzelfde prerogatief is van toepassing op de beslissing om openbaar bezit uit het openbare domein te halen, en het terug te geven aan de handel, zodat er vrij over beschikt kan worden.

Het is tegelijkertijd duidelijk dat het openbare domein een relatieve barrière is voor de teruggave van cultuurgoederen. Het volstaat dat de openbare eigenaar zelf beslist om, zonder dat er een wet nodig is, het cultureel object te verwijderen uit het openbare domein, het in het privédomein te brengen en er vrij over te beschikken, vooral met het oog op een teruggave aan het land van oorsprong. De cultuurgoederen die in de federale musea tentoongesteld worden, maken daarom deel uit van het federale openbare domein. Het valt onder de bevoegdheid van de federale overheden om te beslissen over hun mogelijke buitengebruikstelling met het oog op hun teruggave. Hetzelfde geldt voor de collecties van de Vlaamse of de Franse Gemeenschap, die dus kunnen beslissen om een deel ervan terug te geven als dat nodig is. Bovendien ligt de beslissing om bepaalde voorwerpen uit collecties van cultuurgoederen af te staan, die deel uitmaken van het gemeentelijk openbaar domein, zoals die van het MAS in Antwerpen of het Museum van Elsene, bij de gemeentelijke eigenaar.

Met andere woorden, de vraag naar een wettelijk kader, dat vaak een sine qua non genoemd wordt om een restitutieprocedure op te starten, is vaak meer een excuus dan een wettelijke reden. Deze vraag is in andere opzichten echter niet tevergeefs. Wanneer er gezegd wordt dat de beslissing om een eigendom te ontmantelen alleen afhangt van de eigenaar van de eigendom in het openbare domein, en dus niet via het parlement behandeld moet worden, betekent dit niet dat het niet wenselijk en noodzakelijk lijkt om wetgeving op te stellen voor dit soort situaties.

Na de erkenning van een morele plicht om koloniaal erfgoed terug te geven, en met het oog op het fundamentele recht op cultureel erfgoed, lijkt het daarom interessant om een specifiek wettelijk kader te voorzien voor de teruggave van koloniale objecten die zich op Belgisch grondgebied bevinden, die niet binnen de temporele werkingssfeer van nationale, Europese of internationale regels vallen. Een dergelijk wettelijk kader zou meer duidelijkheid en voorspelbaarheid verschaffen voor een mogelijke teruggaveprocedure. Het zal ook een geruststellend kader bieden voor de openbare eigenaar om niet alle verantwoordelijkheid voor een dergelijke beslissing bij hem te leggen. In dit opzicht zou de erkenning van een individueel en collectief recht op cultureel erfgoed een fundamentele dimensie toevoegen aan de context van de teruggave van collecties, op basis van de waardigheid van elk lid van de gemeenschap, inclusief erfgoedgemeenschappen.

Een academisch onderbouwd voorstel voor een dergelijk wettelijk kader wordt momenteel vóór de zomer van 2021 gepubliceerd, in het Frans en in het Nederlands, door Marie-Sophie de Clippele en Bert Demarsin.3 Dit wettelijk kader heeft tot doel gevallen op te lossen via een goed geregelde diplomatische procedure, door het sluiten van bilaterale overeenkomsten. De bedoeling is om de bevoegde openbare overheid in staat te stellen om cultuurgoederen zo nodig terug te geven, na een verzoek hierom door een vreemde staat, eventueel geïnitieerd door een verzoek van de gemeenschappen van oorsprong (zij het met officiële ondersteuning) of proactief door de Belgische openbare overheid. Het sluiten van een bilaterale overeenkomst maakt een flexibele aanpak mogelijk, die specifiek is voor elk geval (een overeenkomst die beperkt is tot een eenvoudige teruggave of een grootschalige overeenkomst, inclusief een reeks maatregelen voor culturele uitwisseling en wederzijdse verrijking, met het oog op de totstandbrenging van een nieuwe ethiek van relaties tussen gelijkwaardige partners met betrekking tot dit koloniale erfgoed) en lijkt tegemoet te komen aan de wens om op een meer globale manier over terugkeer na te denken.

De voorgestelde tekst heeft betrekking op openbare collecties die in verband staan met de koloniale context. Deze beperking tot openbaar roerend erfgoed is gerechtvaardigd door overwegingen met betrekking tot het respect voor privé-eigendom, zoals beschermd door Artikel 16 van de Grondwet en Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol van de Europese Conventie voor de Rechten van de Mens. Het zou echter interessant zijn om de kwestie van roerende privécultuurgoederen te beschouwen in het licht van de procedures die zijn vastgesteld voor de vernietiging van joodse privégoederen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Verder verdient de kwestie van menselijke resten in dit toepassingsgebied specifieke aandacht.

Om de tekst zo operationeel mogelijk te maken over het hele grondgebied, zou het ook aangewezen zijn om een samenwerkingsovereenkomst te sluiten tussen de bevoegde entiteiten (federale staat, gemeenschappen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor het roerend erfgoed, of zelfs de gewesten in het geval van aanverwante bevoegdheden). In dit opzicht zou het administratief platform ‘Invoer, uitvoer en teruggave van cultuurgoederen’, opgericht ter gelegenheid van de ratificatie van de Unesco-conventie van 1970, ondersteunend kunnen werken.

3. Verzoeken om restitutie

Instellingen die koloniale collecties bezitten, hebben een belangrijke rol te vervullen bij het reageren op vroegere en huidige contexten van structurele ongelijkheid. De vereiste verzoeningsprocessen moeten breed zijn om de gevolgen van de culturele en maatschappelijke schade veroorzaakt door koloniale ideologieën en acties te verzachten. Een onderdeel hiervan is de noodzaak voor dergelijke instellingen om zich ertoe te verbinden om verzoeken tot restitutie op een transparante, sensitieve en tijdige wijze te behandelen. In dit deel wordt ingegaan op verschillende voorbeelden van hoe restitutiedebatten en -vorderingen met betrekking tot koloniale collecties in het verleden tot stand zijn gekomen in België (3.1), vooraleer er aanbevelingen worden geformuleerd over hoe instellingen een rechtvaardigere aanpak in de toekomst kunnen ondersteunen (3.2).

In dit deel van de richtlijnen wordt niet geprobeerd om een enkel traject voor restitutie te bieden. Hier worden veeleer nodige instrumenten, informatie en aanpak aangeboden om een meer gastvrije omgeving te creëren waarin gediscussieerd kan worden over restitutie, een omgeving die een ongelijke distributie van autoriteit enerzijds en bewijslast anderzijds vermijdt.

3.1 Geschiedenis van restitutiedebatten en -vragen

Het verzoek van Nieuw-Zeeland om Maori-resten:

Een verzoek om de repatriëring van Toi Moko, getatoeëerde Maori-hoofden, werd in 2008 ingediend bij het Museum Kunst & Geschiedenis te Brussel. Dit verzoek maakte deel uit van een officiële repatriëringscampagne opgestart in 2003 door Nieuw-Zeeland, waarbij drie partners samenwerkten: de regering, het Te Papa-museum en de Maori- en Morioro-gemeenschappen. Tegen het eind van 2020 waren meer dan 600 voorouderlijke resten teruggebracht, waaronder Toi Moko. 420 hiervan waren afkomstig uit het buitenland. Aangezien het Museum Kunst & Geschiedenis een federale wetenschappelijke instelling is, moet een beslissing over dit verzoek op het federale niveau genomen worden. Tot op heden heeft België nog niet officieel op het verzoek gereageerd.

Belgisch-Congo-debatten:

Er is minstens één voorbeeld gekend van Congolezen die vroegen om de teruggave van objecten onmiddellijk nadat ze werden geroofd, namelijk in het geval van het Ne Kuko-standbeeld uit de Boma-regio, dat met geweld weggehaald werd door Alexandre Delcommune in 1878. De huidige plaatselijke leiders hebben ook duidelijk te kennen gegeven dat ze het beeld terug willen (zie Couttenier in aanbevolen literatuur).

Reeds tijdens de Congolese onafhankelijkheid in 1960, was er een vraag om de collecties van het museum in Tervuren terug te geven. De vergelijking werd gemaakt met economische rijkdommen: als de teruggave ervan de economische soevereiniteit moest verzekeren, dan zouden de collecties van het museum in Tervuren de nieuwe natie helpen om culturele soevereiniteit te verwerven. Ook het museumgebouw zelf werd ter discussie gesteld; het was immers gebouwd met inkomsten uit de kolonie. De kwestie verdween tijdens de turbulente jaren van begin 1960 op de achtergrond, maar werd opnieuw actueel met de tentoonstelling van 1967 Art of the Congo, samengesteld uit de collectie Tervuren, die een tournee maakte langs een aantal vooraanstaande Noord-Amerikaanse musea. Dat België nog steeds de bevoegdheid had om de Congolese culturen internationaal te vertegenwoordigen, was een doorn in het oog van de Congolese leiding, die nu in handen was van Mobutu. De vraag om de tweehonderd objecten uit de tentoonstelling terug te geven volgde snel. Er volgden vele jaren van getouwtrek, waarin België en Zaïre samenwerkten aan de oprichting van het Instituut voor Nationale Musea in Kinshasa. Meer werd mogelijk toen Zaïre de term ‘restitutie’ losliet en zich verzoende met een ‘schenking’ van objecten in 1976, de omschrijving waaraan de Belgen de voorkeur gaven. Tussen 1976 en 1982 werd overeengekomen om 114 objecten uit de reserves van het museum in Tervuren (die ongeveer 125.000 voorwerpen bevatten) terug te geven aan het museum in Kinshasa. Dat een ‘schenking’ van stukken een heel andere betekenis heeft dan een ‘restitutie’ of teruggave, hoeft geen betoog. ‘Restitutie’ verwijst naar schuld, de rechtzetting van een fout in het verleden. Een ‘schenking’ daarentegen benadrukt de generositeit en de vrijblijvendheid van de schenker. Het houdt de verwachting van een bedanking in. De overdracht kreeg dus een fundamenteel andere betekenis. Er werd geïmpliceerd dat Tervuren niet een omstreden erfgoed teruggaf, maar dat Kinshasa dankbaar moest zijn voor de 114 stukken die België vrijwillig en als onderdeel van een interculturele samenwerking teruggaf (zie Mumbembele; Van Beurden; Wastiau in aanbevolen literatuur). Deze geschiedenis illustreert het belang van taal, en het belang van het woord ‘restitutie’ in plaats van teruggave of repatriëring, in de debatten van vandaag in België.

Archieven Congo:

België haalde aan de vooravond van de onafhankelijkheid belangrijke delen van archieven weg uit Congo, met de bedoeling het administratieve deel van deze archieven (in tegenstelling tot de ‘soevereiniteitsarchieven’, die betrekking hebben op belangrijke besluitvormingsprocessen van de regering) terug te bezorgen zodra er een goede triage was gebeurd en er goede zorg beschikbaar was in Kinshasa. Men vreesde dat sommige van deze archieven gebruikt zouden worden om Congolese financiële claims tegen België te ondersteunen of problemen zouden veroorzaken voor sommige commerciële bedrijven. De teruggave is nooit gebeurd (zie Piret in aanbevolen literatuur)

Archieven Rwanda:

  • Een recent verzoek door de CEO van de Rwandese Mining, Petroleum and Gas Board tot digitale repatriëring van de relevante geologische en mijnbouwarchieven die in het KMMA worden bewaard, werd afgerond met de financiële steun van de Belgische ontwikkelingshulp.
  • Een tweede overeenkomst met Rwanda met betrekking tot een grootschalig digitaal repatriëringsproject (2019-2023) van koloniale archieven is momenteel aan de gang, op verzoek van de Rwandese overheden. Dit omvat archieven die bewaard worden in het Rijksarchief, de archieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het museum van Tervuren. Projectfinanciering komt van de Belgische ontwikkelingshulp, het AfricaMuseum, en Rwanda.

3.2 Restitutie: Wie, wat en hoe? Enkele richtlijnen.

Wie?

Alle gemeenschappen van oorsprong moeten de bevoegdheid hebben om verzoeken tot restitutie te initiëren. Dit houdt in dat de eisende partijen natiestaten, regionale of culturele groepen, en individuele nakomelingen van de makers of eigenaars kunnen omvatten.

Het is belangrijk om op te merken dat de gemeenschap van oorsprong niet noodzakelijk samenvalt met een land van oorsprong. Grenzen en groepen veranderen in de loop van de tijd en er zijn gevallen waarin meerdere natiestaten wettelijke aanspraken hebben gemaakt op hetzelfde voorwerp, bijvoorbeeld in het geval van Benin en Nigeria. Er zijn bovendien gevallen waar individuen of groepen sterke claims hebben op collecties, onafhankelijk van een verzoek dat door een overheidsinstantie zou kunnen worden gedaan. In het geval van collecties die verworven zijn door vestigingskolonisatie, kunnen deze claims zelfs voorkomen binnen de grenzen van een natiestaat (zie van Beurden, Adams en Catteeuw in aanbevolen literatuur). Dit maakt het extra ingewikkeld aangezien gemeenschappen niet altijd erkend worden als afzonderlijke wettelijke entiteiten binnen bestaande erfgoedconventies. In deze gevallen kunnen individuen worden aangewezen als vertegenwoordiger van de groep binnen de wettelijke context, maar dit stelt het proces open voor mogelijke concurrerende claims.

Deze uitdagingen geven aan waarom het zo belangrijk is dat restitutie niet gezien wordt als een op zichzelf staande gebeurtenis waarin het museum optreedt als scheidsrechter van de authenticiteit, maar eerder als een deel van een breder proces van dekolonisatie, dat een proactieve communicatie over de inhoud van de collectie omvat, een cultivering van langetermijnrelaties met de gemeenschappen en een ruimere ontwikkeling van wettelijke kaders die rekening houden met de inbreng van verschillende gemeenschappen en die een duidelijkere weg bieden voor het beslechten van geschillen.

Wat?

Objecten die behoren tot koloniale collecties werden per definitie verzameld in een context van vergaande structurele ongelijkheid, waardoor de mogelijkheden voor individuele en groepsbevoegdheid werden beperkt op de momenten dat objecten van eigenaar wisselden. Vandaag bepaalt de erfenis van koloniale ontmoetingen nog steeds de voorwaarden waaronder de eigendom van collecties kan overgedragen worden tussen de vroegere kolonisator en de vroegere gekoloniseerden. Om te werken aan dekolonisatie moeten erfgoedinstellingen bereid zijn afstand te doen van de verworvenheden die ze dankzij deze ongelijke relaties hebben verworven.

Om te vermijden dat er een kader wordt geschapen waarin de vroegere kolonisator als de houder van autoriteit en macht centraal blijft staan, moeten erfgoedinstellingen open gesprekken aangaan met de gemeenschappen en landen van oorsprong over de prioriteiten van deze laatsten inzake restitutie.

Deze gesprekken kunnen ertoe leiden dat een instelling proactief werkt aan de repatriëring van bepaalde collecties, maar dat hoeft niet te betekenen dat andere collecties niet ook het onderwerp van claims kunnen zijn. Musea mogen niet optreden als scheidsrechters voor wat de gemeenschappen van oorsprong waardevol vinden. Ze mogen dus geen beperkingen stellen aan waarvoor repatriëring kan worden gevraagd. Zoals aangegeven in deel 1 variëren de soorten collecties die het voorwerp kunnen zijn van repatriëring in hun vervaardiging, functie en context van verwijdering. Elk verzoek moet behandeld worden met evenveel sensitiviteit en toewijding.

Het geval van menselijke resten verdient bijzondere aandacht. De herhumanisering van deze resten maakt het mogelijk om verbindingen en gesprekken aan te gaan met de gemeenschappen van oorsprong, nakomelingen, en de landen van herkomst. Beide zijn essentiële onderdelen van het repatriëringsproces (zie Rassool in aanbevolen literatuur).

Hoe?

  • Herkomsttraject: Via herkomstonderzoek en een aangepast wettelijk kader (zie deel 2 voor een gedetailleerd wettelijk voorstel). Onze werkdefinitie van herkomst in deze context is breed. Historisch onderzoek kan vaak geen ‘smoking gun’ voorzien met betrekking tot de verwijdering van voorwerpen, maar moet steunen op indirecte informatie gebaseerd op een combinatie van bronnen om een redelijk vermoeden van herkomst te bepalen (zie meer hierover in deel 4.2).
  • Ethisch of praktisch traject: Teruggaven kunnen gevraagd of gesuggereerd worden op basis van ethische en praktische argumenten als, afgezien van indirecte informatie, de specifieke herkomst niet kan bepaald worden. Deze kunnen onder meer de specifieke symbolische waarde van of de herinnering aan een collectie of object zijn, het feit dat ze bestaande collecties kunnen aanvullen of blinde vlekken erin kunnen opvullen, hun mogelijke impact op lokale educatieve projecten of tentoonstellingen, de afwezigheid van een specifiek type object in de gemeenschappen van oorsprong, enz.

Op beide trajecten moet een tweeledige aanpak worden gevolgd, een die tegelijk proactief is (de hand reikend naar Belgische instellingen en collectiehouders) en reactief (ontvankelijk voor verzoeken geïnitieerd in het buitenland).

Een proactieve aanpak van communicatie en gegevensuitwisseling rond koloniale collecties is essentieel om de onevenredige bewijslast die door het restitutieproces op de schouders van de eiser gelegd wordt, ongedaan te maken. Discussieforums moeten worden ontwikkeld door het aanmoedigen van co-creatieve projecten en open communicatie met de gemeenschappen van oorsprong. Dit soort partnerschappen creëren vertrouwen en begrip en moeten ingebouwd worden in de missie van culturele instellingen, wat impliceert dat er voldoende middelen moeten toegekend worden aan dergelijke initiatieven.

Zoals vermeld in deel 4 hieronder, kan herkomstonderzoek instellingen verder helpen om verwervingen te identificeren die voortkomen uit directe episodes van geweld en dwang tegen gekoloniseerde groepen. In deze gevallen hebben erfgoedinstellingen de middelen om rechtstreeks contact op te nemen met de gemeenschappen van oorsprong om besprekingen op gang te brengen. Daarnaast moeten instellingen zorgen voor toegang tot inventarissen en herkomstgegevens. Op deze manier bieden ze de gemeenschappen van oorsprong middelen om restitutieverzoeken te initiëren.

Erfgoedinstellingen moeten ook strategieën ter beschikking hebben om snel te reageren op claims voor restitutie wanneer deze zich voordoen buiten bestaande samenwerkingen en discussies.

Verzoeken om informatie over gevoelige objecten en collecties moeten bij de betrokken instellingen voorrang krijgen om tijdig te kunnen reageren. Deze instellingen moeten aan de belanghebbende partij duidelijk uitleggen wat de administratieve- en mogelijke wettelijke stappen in het proces zijn. Instellingen met omvangrijke collecties moeten idealiter een duidelijk systeem hebben en een aangewezen persoon of afdeling voor deze communicatie, die de verzoeken tot informatie of restitutie coördineren, en die de eisers een roadmap kunnen geven om te volgen. Hun inspanningen zouden ondersteuning krijgen door de oprichting van een transnationaal onafhankelijk en interdisciplinair instituut voor herkomstonderzoek zoals hieronder aanbevolen.

Behalve over de fysieke teruggave, kan in billijke gesprekken tussen de partijen ook beslist worden over andere vormen van erkenning en schadeloosstelling. Er vindt bijvoorbeeld een eigendomsoverdracht plaats, maar het object blijft op zijn plaats in ruil voor een bruikleenvergoeding voor het tentoonstellen, reproduceren, enz.

We bevelen aan dat het proces van restitutie verloopt via:

  • een onafhankelijk adviescomité voor restitutie en herkomstverzoeken. Het lidmaatschap van een dergelijk comité moet inclusief zijn en samengesteld uit Belgische en niet-Belgische vertegenwoordigers, academici en vertegenwoordigers van de gemeenschappen van oorsprong.
  • een onafhankelijk en interdisciplinair instituut voor herkomstonderzoek met een transnationaal lidmaatschap. Het instituut zou fungeren als centraal informatiepunt voor vragen met betrekking tot koloniale collecties, herkomstonderzoek en restitutieprocedures. De oprichting van een dergelijk instituut kan de werklast, de budgettaire beperkingen en de tijdsdruk helpen verlichten van afzonderlijke instituten, en helpt daarnaast ook de gemeenschappen van herkomst op tastbare wijze door gunstigere voorwaarden voor claims te scheppen.

Bij privécollecties is een vrijwillige teruggave mogelijk als het object niet onderworpen is aan de uitzondering ‘top art’ (zie deel 2); als het dat wel is, is een gerechtelijke procedure nodig. Gevallen waarvoor geen oplossing wordt gevonden kunnen doorverwezen worden naar ICOM-WIPO Art and Cultural Heritage Mediation.

Voor een bespreking van de gerechtelijke procedures rond restitutie en het voorgestelde wetgevende kader ontwikkeld door Marie-Sophie de Clippele en Bert Demarsin, zie deel 2.

3.3 Recente officiële en wetenschappelijke Belgische projecten en resoluties

SenaatProposition de résolution concernant l’optimisation de la coopération entre l’autorité fédérale et les entités fédérées en matière de biens culturels et patrimoniaux africains’, (februari 2019).
In dit voorstel wordt gevraagd om de oprichting van een interfederale werkgroep die zich moet bezighouden met de opstelling en digitalisering van een inventaris van koloniale collecties door musea, en herkomstonderzoek en concrete maatregelen en samenwerkingsinitiatieven met betrekking tot de teruggave van cultuurgoederen aan Afrika moet aanmoedigen.

Assemblée de la Commission Communautaire FrançaiseRésolution concernant la restitution de restes humaines et biens culturels issues de la période colonial, (maart 2019).
Hierin wordt ook gevraagd om de oprichting van een comité van deskundigen op federaal en gemeenschapsniveau, dat zich moet bezighouden met het koloniale verleden en de verspreiding (of het gebrek daaraan) van kennis over dat verleden, evenals met de kwestie van de restitutie. Deze resolutie onderstreept ook de nood aan een gecentraliseerde inventaris van koloniale goederen en menselijke resten, een beter begrip of definitie van wat ‘bien mal acquis’ betekent, de ontwikkeling van trajecten en vormen van restitutie en andere vormen van dekolonisatie.

Résolution Parlement de la Région BXL relative au biens culturels et patrimoniaux africains et la restitution des restes humains (April 2019).
Deze resolutie handelt over de collecties en menselijke resten op het Brussels grondgebied. Hierin wordt, onder andere, gevraagd om de oprichting van een interdisciplinaire werkgroep en een internationale conferentie over het onderwerp en wordt er opgeroepen tot gecoördineerde initiatieven rond koloniale archieven en tot actie op Europees niveau. De resolutie erkent de noodzaak van de snelle terugkeer van menselijke resten, en een beter algemeen begrip van en een betere afrekening met het koloniale verleden. (zie Zian in aanbevolen literatuur).

Richtlijnen Koninklijk Museum voor Centraal-Afrika (januari 2020)
Het KMMA heeft een document opgesteld met zijn huidige positie in verband met restitutie, waarin het erkent dat “qu'il n'est pas normal qu'une partie aussi importante du patrimoine culturel africain se trouve en Occident, alors que les pays d'origine en sont en fait les propriétaires moraux. Le MRAC reconnaît également que ses collections ont été en partie acquises au cours de la période coloniale dans le contexte d’une politique d’inégalité légale.” Het verwijst naar de federale minister van wetenschapsbeleid en het parlement als enige autoriteiten die toestemming kunnen geven voor een teruggave van objecten. In het geval van een formeel verzoek om restitutie (van een staat), zal het KMMA de verwervingsgeschiedenis van het (de) object(en) in kwestie onderzoeken.

Restitutiegerelateerde wetenschappelijke projecten

HOME: Human Remains Origin(s) Multidisciplinary Evaluation (Semal, Couttenier, de Broux, Delvaux Desmyter, Louryan) (BRAIN 2.0-programma, Federaal wetenschapsbeleid) (2020-2024).
Dit interdisciplinair project kwam tot stand als reactie op het gebrek aan kennis over menselijke resten in collecties in een aantal Belgische wetenschappelijke instituten, waarvan een deel van Rwandese, Burundese of Congolese oorsprong is en verwijderd werd tijdens de koloniale periode. Dit project werd gefinancierd door BRAIN 2.0, Pijler 2 ‘Erfgoedwetenschap’, dat zich richt op herkomstonderzoek. De historische, wettelijke, ethische en andere contexten van de menselijke resten worden bestudeerd, evenals alle bestaande repatriëringsverzoeken. Er zullen casestudies worden ontwikkeld over verschillende collecties en er zal een inventaris worden opgemaakt van menselijke resten in België. Het einddoel van het project is advies te geven over hoe de diverse collecties van menselijke resten in België het best kunnen beheerd worden, waaronder ook hoe het best kan worden gereageerd op bestaande en toekomstige repatriëringsverzoeken. Gecoördineerd door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN); andere deelnemers zijn onder meer de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (KMKG), het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (KMMA), het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC), de Université Saint-Louis en de Université Libre de Bruxelles (ULB). De betrokkenheid van het KMMA bij dit project omvat een nauwe samenwerking met Congolese partners in het onderzoek van verschillende casestudies waarbij onderzoek in de gemeenschappen een belangrijke rol zal spelen in het blootleggen van de geschiedenis van de verwijdering van menselijke resten uit Congo, en zal helpen verduidelijken hoe de gemeenschappen van oorsprong (wanneer deze kunnen worden vastgesteld) denken over repatriëring. Een van de deelnemers aan dit project, de ULB (waar in 2019 het colloquium ‘De l'ombre à la lumière - Pour une politique de gestion des collections coloniales de restes humains dans les universités’ werd gehouden) heeft al een overeenkomst met de universiteit in Lubumbashi over de teruggave van een aantal menselijke resten uit hun collecties, op een datum in de toekomst.

AFRISURGE: Transformatief Erfgoed: Politiek, vredesopbouw en digitale restitutie van cultureel erfgoed in het hedendaagse noordoosten van de DR Congo. (Vanhee, Van Bockhaven, Titeca) (BRAIN 2.0-programma Federaal wetenschapsbeleid) (2020-2024).
Dit project houdt zich bezig met de studie van gewoonterechtelijke en rituele autoriteit in het noordoosten van Congo. Het omvat een onderzoek naar de rol van historisch verlies van rituele objecten en voorouderlijke kennis (te wijten aan koloniale verzameling en ook aan meer recente conflicten) in de lokale opvattingen van de huidige crisis. Net zoals het andere BRAIN-be 2.0-project dat hierboven vermeld werd, omvat het ‘Transformatief erfgoed’-project een belangrijk samenwerkingsaspect met Congolese wetenschappelijke instituten en lokale gemeenschappen.

In het kader van dit rapport zijn de plannen van het project voor digitale restitutie relevant. Dit onderdeel van het project gaat uit van de “onderliggende premisse dat kennis van de eigen culturele geschiedenis een cultureel kapitaal vormt dat een bron van zelfrespect is en bijdraagt tot maatschappelijke betrokkenheid en cohesie”. Het zal dus “het transformatieve potentieel verkennen van inspanningen om historisch onteigende ‘brongemeenschappen’ opnieuw in contact te brengen met hun materieel cultureel erfgoed. De digitale restitutie zal begeleid worden door herkomstonderzoek van objecten, door een evaluatie van bestaande digitale infrastructuren in de regio, en door een grondige raadpleging van (lokale) belanghebbenden, om te bepalen wat wenselijk en doenbaar is”.

Traitement et retour des collections extra-européennes (oktober 2020).
Een rapport opgesteld door Yasmina Zian (met bijdragen van Marie-Sophie de Clippele) in opdracht van de Académie Royale de Belgique voor de Fédération Wallonie Bruxelles, doet aanbevelingen met betrekking tot het beheer en de mogelijke restitutie van niet- Europese objecten in museumcollecties in de FWB. Hoewel dit rapport niet specifiek gericht is op Midden-Afrikaanse objecten en collecties, geeft het een overzicht van de huidige wettelijke status en de internationale regelgeving met betrekking tot niet- Europese kunstverzamelingen in België. Het benadrukt het belang van transparantie en de openbare beschikbaarheid van inventarissen via digitaliseringsprojecten, en het bevat duidelijke suggesties met betrekking tot mogelijke benaderingen van verzoeken om restitutie.

4. Toegankelijkheid van informatie

In dit deel gaat de aandacht naar het belang van de brede toegankelijkheid van informatie over koloniale collecties in het proces van het openen van een dialoog over hun ethisch beheer. Het openlijk delen van gegevens over de inhoud van collecties en geschiedenissen in een gebruiksvriendelijk formaat toont de bereidheid van een instituut om vroegere en huidige ongelijkheden aan te pakken. Het voorziet individuen, gemeenschappen en staten van de informatie die nodig is om onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar het materiaal dat in het bezit is van buitenlandse instellingen, en om restituties te vorderen.

Toegang verzekeren houdt ook in dat er werk moet worden verricht om de informatie eerst en vooral beschikbaar te stellen, d.w.z. dat er inventarissen (4.1) worden gemaakt en dat er herkomstonderzoek (4.2) wordt verricht. Dit veronderstelt dat er middelen worden vrijgemaakt door de financierende instellingen om dergelijke initiatieven aan te moedigen en mogelijk te maken (4.3).

4.1 Toegang tot inventarissen

Gedeelde inventarissen van collecties zijn essentieel voor meer transparantie in de lopende debatten. De problemen met inventarissen zijn momenteel drieledig. In de eerste plaats bestaat er geen overzicht van koloniale collecties in België op het ogenblijk dat dit document wordt geschreven. In de tweede plaats is er, op institutioneel niveau, vaak een gebrek aan openbare toegang tot de bestaande inventarissen van koloniaal erfgoed. In de derde plaats zijn de bestaande inventarissen vaak onvolledig.

Het gebrek aan of de ongelijke verdeling van financiering en structurele ondersteuning in de musea en het erfgoedlandschap in België en in de meeste andere Europese landen, heeft ertoe geleid dat sommige instellingen moeite hebben om hun inventarissen te centraliseren, bij te werken en te digitaliseren. In de beste gevallen wordt toegang tot de inventarissen verleend door websites van collecties die geïntegreerd zijn in of gelinkt aan de website van de instelling. Dergelijke websites van collecties zijn meestal beperkt in hun zoekmogelijkheden en hun presentatie. Ze veronderstellen vaak een aanzienlijk niveau van computerkennis, en in de praktijk zijn ze vaak niet geschikt voor raadpleging door leden van de brongemeenschappen.

Er bestaan weliswaar Europese normen voor het vastleggen van culturele metadata (Dublin Core, CIDOC, Object ID en Spectrum bijvoorbeeld). Maar deze identificeren minimale en potentiële categorieën en houden geen rekening met de specifieke behoeften rond koloniale collecties. Het zou daarom nuttig zijn om een norm te hebben voor online inventarissen die deze minimumvereisten aanvult met gegevensvelden die vooral waardevol zouden zijn voor herkomstonderzoekers (zoals methode van verwerving). Deze norm zou een gids kunnen zijn voor personeel dat betrokken is bij zowel de collectiedocumentatie als -verwerving, en zou een basis kunnen vormen voor een gemeenschappelijke inventaris voor alle instellingen.

Sommige instituten hebben ook hun bezorgdheid geuit over het openbaar delen van privé-informatie die vervat zit in verwervingsdocumenten. Privacywetten zoals de GDPR (General Data Protection Regulation) mogen echter niet gezien worden als een belemmering voor het openstellen van inventarissen van koloniale collecties. Er bestaan manieren om herkomstonderzoek en het delen van gegevens mogelijk te maken, met behoud van het respect voor de individuele privacy. Belgische musea en archieven hanteren momenteel uiteenlopende interpretaties van de GDPR wanneer het op het delen van informatie over objecten en collecties aankomt. Hoewel deze ‘privacy’-wetgeving van toepassing is op informatie over levende personen, wordt ze aangehaald in discussies over verwervingen in het koloniale tijdperk. Dit wijst op een duidelijke nood aan richtlijnen over hoe deze wetgeving moet worden toegepast in termen van toegang tot informatie over collecties in openbaar bezit.

Nieuwe schenkingen moeten altijd vergezeld zijn van de toestemming om alle herkomstinformatie vrij te geven. Er moet ook toestemming gevraagd worden van schenkers van wie de collecties verworven werden vóór de inwerkingtreding van de GDPR (25/05/2018). Dit om transparantie te verschaffen over hun schenkingen in openbare inventarissen. In gevallen waarin deze toestemming niet wordt gegeven, kan de lacune in de documentatie worden gesignaleerd. De toegang tot de gegevens zou alleen voor onderzoeksdoeleinden zijn, overeenkomstig artikel 89 van de GDPR. Transparantie en open toegang moeten de leidende principes zijn binnen de context van de toepassing van de GDPR-wetgeving.

Erfgoedinstellingen moeten de databanken van hun collecties beschikbaar maken op hun website, en alle bekende herkomst- en verwervingsinformatie aanbieden en deze voorzien als downloadbare gegevenssets. Ze zouden niet langer het monopolie mogen hebben op het creëren van een publieke interface of dat monopolie beschermen. De musea worden ook aangemoedigd om, naast tekstgegevens, ook beeldmateriaal dat in hun inventarissen zit, op te nemen in deze toegankelijke gegevenssets. In het belang van de toegankelijkheid van deze inventarissen, moeten kosten voor de toegang tot dergelijk beeldmateriaal worden kwijtgescholden wanneer het museum het auteursrecht bezit. In de gevallen waarin het auteursrecht bij derden berust, zou kunnen geprobeerd worden om opnieuw te onderhandelen over de voorwaarden van deze auteursrechten. Uiteindelijk zijn gedeelde inventarissen, hoe onvolledig ook, en gedeelde kennis over het verleden, essentieel voor samenwerking en dialoog. De online presentatie van collecties moet beschikbaar gesteld worden in gebruiksvriendelijke interfaces om aangepast te zijn aan de verschillende niveaus van internettoegang en internetgeleerdheid. Dit moet gebeuren in samenwerking met de gemeenschappen van oorsprong, waarbij hun recht om het beheer te vragen van digitale erfgoedcollecties, en niet alleen van fysieke collecties, wordt erkend.

Een gecentraliseerd platform voor informatie met betrekking tot koloniale collecties en restitutieprocessen moet opgezet worden in België naar Duits voorbeeld. Dit zou de toegankelijkheid van dergelijke informatie voor een breed publiek vergroten. Het kan ook een transnationaal perspectief promoten door bij te dragen aan een praktijkgemeenschap van betrokken actoren, waaronder museumprofessionelen, erfgoeddeskundigen, de academische wereld, beleidsmakers, activisten, gemeenschappen zowel in de landen van herkomst als in de landen die dit erfgoed nog conserveren.

Dit platform zou kunnen worden beheerd door het onafhankelijke en interdisciplinair instituut voor herkomstonderzoek hierboven beschreven in deel 3. Naast het verzamelen van informatie over bestaande koloniale collecties, zou het instituut ook de ontwikkeling van inventarissen van deze collecties in de verschillende instellingen kunnen begeleiden. Op die manier zou het instituut kunnen tegemoetkomen aan de behoefte aan specifieke documentatienormen voor koloniale collecties en de behoefte aan ondersteuning bij het navigeren door GDPR.

Tenslotte, een woord van waarschuwing. Een eenzijdige focus op inventarissen brengt het risico met zich mee dat hun beperkingen als intern gerichte wetenschappelijke instrumenten overgenomen worden. De voltooiing van inventarissen mag niet gebruikt worden als een excuus voor, of in de weg staan van, samenwerkingsprojecten die focussen op mensen, gemeenschappen, en de reisroutes van objecten. In feite kan het werken aan uitgebreide inventarissen gebeuren in de context van dergelijke samenwerkingen. Met andere woorden, inventarissen zijn instrumenten, geen einddoelen.

4.2 Herkomstonderzoek: beperkingen en mogelijkheden

Via herkomstonderzoek kunnen elementen van de geschiedenis en het traject van objecten en menselijke resten worden blootgelegd. In de Ethische Code voor Musea (2004) van ICOM wordt de verplichting om onderzoek te doen naar de herkomst van collecties en objecten, expliciet vermeld. Men zou kunnen stellen dat dit een cruciaal onderdeel is van de wetenschappelijke missie van het museum. Bestaande praktijken van herkomstonderzoek kijken vaak niet verder dan de circulatie van de objecten in het globale noorden, met informatie over schenkers, vorige eigenaars en de publicatie- en tentoonstellingsgeschiedenis van objecten. Bij het onderzoek naar de herkomst van objecten die verkregen werden via de kunstmarkt, zijn vergelijkende kunsthistorische analyses eveneens beperkt in bereik. De raadpleging van gemeenschappen en experten die zich identificeren met de gesuggereerde plaatsen of regio's van herkomst blijft zeldzaam. De reeds lang bestaande praktijk van het te goeder trouw aanvaarden van suggesties van oorsprong verschaft door schenkers en marktactoren, in plaats van aanvullende documentatie of gegevens te verzamelen, heeft er ook toe geleid dat een onzekere herkomst werd versterkt. Dit maakt de zaken nog ingewikkelder.

Ondanks het belang ervan, is het herkomstonderzoek beperkt gebleven. Dit is te wijten aan beperkingen wat betreft financiën, tijd en personeel, naast voortdurende relaties met-, en afhankelijkheid van schenkers en hun families.

Uitgebreid herkomstonderzoek biedt mogelijkheden maar het heeft ook zijn beperkingen. In de huidige praktijk is het overwegend gebaseerd op één soort bron, namelijk koloniale archieven. Dit zijn geen neutrale informatiebronnen. Het meeste materiaal in de koloniale archieven werd geproduceerd door vertegenwoordigers van de koloniale mogendheden. Dit houdt rechtstreeks of onrechtstreeks verband met verschillende aspecten van het koloniaal project.b> Er zijn enkele gevallen waarin we iets vernemen over de verwijdering van objecten (in militaire verslagen of missiekronieken bijvoorbeeld), maar dat is niet altijd het geval. Zelfs als objecten op een bepaald ogenblik gelinkt waren aan sporen op papier, werden vele losgekoppeld van de documenten waardoor ze werden begeleid toen ze door verschillende handen en verschillende geografische gebieden gingen.

Een manier om de beperkingen van praktijken van herkomstonderzoek te verhelpen, bestaat erin de bronnenbasis te verbreden door mondelinge bronnen van informatie en lokale bronnen uit de context van herkomst van deze objecten op te nemen. Een andere manier bestaat erin om een groter gewicht toe te kennen aan indirect of contextueel bewijs. Vaak bieden bronnen geen letterlijke beschrijving van de verwijdering van een object. Maar ze laten bijvoorbeeld wel toe om een object te koppelen aan een locatie en het tijdsbestek van een militair conflict. Hierdoor kan een algemeen traject van het object uitgestippeld worden, dat onderzoekers kunnen volgen.

Doeltreffend herkomstonderzoek vereist een billijke samenwerking met de landen en gemeenschappen van oorsprong, waarin dergelijk onderzoek in nauw partnerschap kan worden verricht. Het proces van herkomstonderzoek mag niet alleen berusten op het delen van inventarissen (zie hierboven), maar moet inclusief zijn. Gezien de dure en tijdsintensieve aard van herkomstonderzoek, bestaat een oplossing erin om prioriteit te geven aan bepaalde collecties of tijdsperiodes, die bepaald worden in samenwerking met de landen en gemeenschappen van oorsprong.

Om ethische en morele redenen mag uitvoerig herkomstonderzoek niet als voorwaarde gesteld worden voor de repatriëring van menselijke resten die dateren uit koloniale verhoudingen of contexten, of voor voorwerpen die verband houden met begraafplaatsen. In deze gevallen moet restitutie een absolute prioriteit hebben waarbij herkomstonderzoek moet gezien worden als een potentiële extra bron voor het ontwikkelen van gedeelde kennis en oplossingen.

Meer dan een traject naar restitutie, moeten de resultaten van dit herkomstonderzoek ook een vast onderdeel worden van etiketterings- en tentoonstellingspraktijken (zie deel 5). De beperkingen van herkomstonderzoek tonen echter ook aan dat er alternatieve wegen naar restitutie nodig zijn (zie deel 3).

4.3 Financiering

De creatie van toegankelijke inventarissen, platforms van open communicatie en initiatieven van holistisch herkomstonderzoek is een dringend en noodzakelijk onderdeel van de bredere dekolonisatie-inspanningen die in België worden ondernomen. Daarom moet dit beschouwd worden als een financieringsprioriteit.

De regeringen van buurlanden hebben aanzienlijke middelen uitgetrokken, zowel structureel als op projectbasis, voor herkomstonderzoek en culturele programma’s die hun koloniale verleden aanpakken. De federale en regionale regeringen in België moeten ook middelen voorzien voor herkomst- en ander onderzoek met betrekking tot restitutie en koloniale collecties (bijvoorbeeld door er een financieringsprioriteit van te maken voor de komende 5-10 jaar). Deze middelen moeten expliciet gereserveerd worden voor voorstellen van teams met billijke vertegenwoordigingen van onderzoekers uit België en het land van oorsprong van de objecten. Erfgoedinstellingen moeten extra overheidssteun krijgen voor het voltooien en publiceren van inventarissen. Deze steun zou moeten worden aangepast om rekening te houden met het extra werk dat nodig is om te garanderen dat aan de toegankelijkheidsbehoeften van de verschillende belanghebbende gemeenschappen wordt voldaan.

De Belgische overheid, en ook interuniversitaire en museumorganisaties moeten lobbyen op Europees niveau voor het voorzien van middelen via het Europese kader voor wetenschappelijk onderzoek en culturele activiteiten.

Op internationaal niveau heeft de Open Society Foundation fondsen gereserveerd voor restitutieprojecten en onderzoek. Belgische stichtingen moeten worden aangemoedigd om dit pad te volgen en subsidies te financieren voor inventarisatie, onderzoek en teruggavepraktijken.

5. Museum- en tentoonstellingspraktijken

In dit deel worden ethische richtlijnen gegeven voor het tentoonstellen van koloniale collecties. Tentoonstellen omvat hier, maar is niet beperkt tot, het fysiek of virtueel tentoonstellen van erfgoedobjecten, materieel en immaterieel. ‘Tentoonstellen’ is hier gedefinieerd als ‘presenteren om te bekijken, openbaar tonen’. Naast alle vormen van presentatie of uitbeelding van collectiestukken, vallen ook online databanken, museumpublicaties en communicatie hier onder. Door tentoonstellingen maakt het museum zijn collectie toegankelijk en faciliteert het de toegang ertoe. Het museum draagt de verantwoordelijkheid om de taak van het tentoonstellen op een zorgvuldige manier uit te voeren.

Er is geen pasklare oplossing, maar enkele algemene aanbevelingen kunnen een licht werpen op hoe koloniale collecties in een tentoonstellingscontext op de juiste manier kunnen worden benaderd.

5.1 Multidimensioneel en inclusief collectiebeheer en tentoonstellingsontwerp

Eigentijds tentoonstellingsontwerp moet ernaar streven om inclusief te zijn en meerdere perspectieven weer te geven.

Multiperspectiviteit kan leiden tot verschillende even aanvaardbare manieren om een object te kaderen of te interpreteren. Het bieden van een platform voor de expressie van gevoelens over of herinneringen aan een object en zijn aanwervingsgeschiedenis kan het begrip van de beschikbare feitelijke informatie aanvullen of verdiepen. Samenwerking en co-cureren met vertegenwoordigers van de betrokken gemeenschappen en landen van oorsprong kan bijdragen tot de vormgeving en verfijning van het algemene verhaal van een tentoonstelling of mededeling, of tot de contextualisering van specifieke objecten. Bovendien kunnen door een dergelijke samenwerking verschillende, maar even levensvatbare tentoonstellingsopties en -voorkeuren aan het licht komen.

Het is cruciaal dat alle samenwerking en gesprek met vertegenwoordigers van de gemeenschappen van oorsprong tot stand komen op fundamenteel gelijke voet. Verder is het aangeraden dat de betrokken partijen de aard, financiering en duur van hun samenwerkingsproject vooraf bespreken en open zijn over hun respectieve capaciteiten en mogelijkheden. Dit zorgt voor duidelijke en realistische verwachtingen vanaf het begin. Dit gezegd zijnde, moet langdurige, structurele samenwerking het streven zijn.

Naast samenwerking en co-curatie met vertegenwoordigers van de gemeenschappen van oorsprong, kan een multi- of interdisciplinaire benadering van bredere interpretatiepraktijken voordelen bieden. Musea kunnen een beroep doen op externe deskundigen om een object uit een louter etnografische of (kunst-)historische context te halen, bijvoorbeeld, om het multidisciplinair karakter ervan te onderstrepen.

Het museum dient oog te hebben voor mogelijke tegenstrijdige interpretaties van objecten. In sommige gevallen kunnen er ook conflicten zijn in de tentoonstellingsvereisten. Bijvoorbeeld in gevallen waarin sommige objecten ontoegankelijk worden gehouden voor vrouwen, oningewijde personen, of leden van bepaalde sociale groepen in hun contexten van oorsprong, en van musea wordt gevraagd aan deze eisen te voldoen (zie Kaus in aanbevolen literatuur). In beide gevallen is het aangewezen dat de betrokken partijen naar een oplossing zoeken door middel van nauw overleg. Het is moeilijk om een algemene aanbeveling te doen in verband met hoe een bevredigend resultaat kan worden bereikt. Er zijn veel mogelijkheden om tentoonstellingen te organiseren en te presenteren. Er zijn ook tal van mogelijke oplossingen. Het zou nuttig kunnen zijn om de platgetreden paden te verlaten en ongewone presentatiepraktijken te verkennen (zie aanbevolen literatuur).

Musea moeten ernaar streven om niet alleen hun medewerkers, maar ook hun bezoekers te voorzien van een forum voor dialoog, uitwisseling, onderhandeling en discussie. Dit kan verschillende vormen aannemen, van virtuele fora tot openbare paneldiscussies.

Musea mogen geen onethische of schadelijke meningen toestaan, die de gelijkheid ondermijnen of bekende feiten tegenspreken, zoals bijvoorbeeld beweringen dat koning Leopold II niet op de hoogte was van het ‘red rubber’-systeem, of ontkenningen van de Herero-genocide in Duits Zuidwest-Afrika.

5.2 Contextualisering van objecten

Bij de behandeling van koloniale collecties in een tentoonstellingscontext moet, meer nog dan anders, bijzondere aandacht worden besteed aan de plaatsing en de etikettering van de voorwerpen.

Het naast elkaar plaatsen van twee of meer objecten kan geïnterpreteerd worden alsof die stukken inhoudelijk met elkaar verwant zijn of eenzelfde sentiment uitdrukken. Dit zou mogelijk ongewenste effecten kunnen hebben. Dit is het geval wanneer een niet gepaste juxtapositie of classificatie de verwervingsgeschiedenis van een object dat verzameld werd in een koloniale context, trivialiseert of zelfs legitimeert. Een ondoordachte plaatsing van dergelijke objecten, kan het doen uitschijnen alsof de tentoonstelling discriminerende ideeën en ideologieën rechtvaardigt of ondersteunt. Een ander mogelijk ongunstig gevolg is de minimalisering van hun belang en betekenis. Overleg en samenwerking met de gemeenschappen van oorsprong tijdens het plannen van de tentoonstelling is belangrijk om dit soort problemen te vermijden. Dit proces zou centraal moeten staan bij het maken van tentoonstellingen.

Het omgekeerde is ook mogelijk, wanneer de juxtapositie van objecten uit koloniale collecties met andere stukken een positief resultaat heeft en hun veelkleurig karakter helpt belichten. Hetzelfde is van toepassing op hun plaatsing in een tentoonstelling die de controversies waardoor ze omringd worden, niet expliciet of op een unieke manier behandelt. De presentatie van een object dat verworven is onder koloniaal bewind moet niet noodzakelijk beperkt blijven tot een tentoonstelling met de bedoelde verwervingscontext als hoofdthema. De objecten moeten echter altijd vergezeld zijn van een tekst die informatie biedt over de herkomst.

Mogelijk lacunes in de herkomst sluiten objecten niet noodzakelijkwijze uit van tentoonstelling. Het is echter belangrijk dat instellingen deze lacunes en het vereiste bijkomende onderzoek duidelijk aangeven, om niet de indruk van een exhaustieve kennis van de herkomst te wekken. Zoals vermeld in de Guidelines for German Museums. Care of Collections from Colonial Contexts, van de Duitse museumvereniging:

Voor een verdere verduidelijking van de herkomst, kan de actieve betrokkenheid van het publiek nuttig zijn als bezoekers (online of in de tentoonstelling) de gelegenheid krijgen om informatie te bieden.

Wanneer objecten van koloniale collecties tentoongesteld worden, moeten niet alleen bekende herkomstgegevens maar ook een verduidelijking van de koloniale context waarin ze werden verworven, aangeboden worden in een begeleidende tekst.

5.3 Taal

Het spreekt voor zich dat woorden die als omstreden worden beschouwd, zoals discriminerende of racistische termen, in alle museumpublicaties en tentoonstellingsteksten vermeden moeten worden.

Woorden doen ertoe. Een incomplete gids voor woordkeuze in de culturele sector van de NMVW, biedt nuttige alternatieven voor woorden die als omstreden worden beschouwd. In uitzonderlijke gevallen kunnen omstreden termen vermeld worden in een zelfverwijzende manier, bijvoorbeeld ter illustratie van de mate waarin discriminerende en racistische mechanismes ingebed waren in het koloniale bewind. Het is ook aanbevolen om ze tussen aanhalingstekens te vermelden. Er kan een verduidelijking toegevoegd worden, bijvoorbeeld in voetnoten of tussen haakjes.

Naar de gemeenschappen van oorsprong moet verwezen worden met de naam waarmee zij zich identificeren, en alles moet in het werk gesteld worden om de oorspronkelijke namen voor objecten te gebruiken of toe te voegen.

5.4 Opleiding voor de bewustmaking van het personeel

Museummedewerkers die vaak als eerste aanspreekpunt fungeren voor bezoekers of die belast zijn met het overbrengen van informatie over de collectie, dienen een bewustwordingstraining te volgen met betrekking tot mogelijke gevoeligheden of controverses.

Museummedewerkers die verantwoordelijk zijn voor het overbrengen van informatie en kennis over koloniale collecties moeten een gedegen bewustwordingstraining krijgen over hoe om te gaan met- en te communiceren over de controverse rond deze stukken.

Voor museumbezoekers, zijn bewakers, gidsen en loketpersoneel vaak een eerste aanspreekpunt. Het is belangrijk dat zij bewust worden gemaakt van hoe ze gepast kunnen reageren op mogelijke feedback van bezoekers die voortvloeit uit de tentoonstelling van koloniale collecties.

5.5 Verwijdering uit de openbare tentoonstelling

Het museum moet op alle verzoeken tot verwijdering uit de openbare tentoonstelling van koloniale objecten reageren met respect en sensitiviteit. Dit kan leiden tot het verwijderen van een object of een heroverweging van hoe het wordt tentoongesteld.

Verzoeken om objecten uit een tentoonstelling te verwijderen moeten daarom beoordeeld worden in nauwe samenspraak met de betrokken actoren (vertegenwoordigers van staten en gemeenschappen, museumdeskundigen en academici in de bronlanden), waarbij het belang van openheid en transparantie niet uit het oog mag worden verloren.

De huidige debatten nodigen musea ook uit om objectgerichte tentoonstellingspraktijken te herdenken met aandacht voor de verhalen en ervaringen van de mensen achter de omstreden objecten. Door interactie met tentoonstellingen aan te moedigen kunnen uiteenlopende herinneringen naar boven komen, waardoor een volledigere contextualisering en narratief rond objecten en hun geschiedenis aan het licht komen (zie Kirschenblatt-Gimblett and Frey; Shwatal in aanbevolen literatuur).

5.6 Bruiklenen en externe publicaties

Zoals vermeld in de Guidelines for German Museums:

In het geval van tentoonstellingsgerelateerde bruiklenen [of de inclusie van hun collectiestukken in externe publicaties], moet het museum, naast de algemene vereisten, onderzoeken of het geplande tentoonstellingsconcept [of het publicatieverhaal] ethisch verantwoord is.

De verantwoordelijkheid van het museum is niet beperkt tot de eigen tentoonstellingen en publicaties. Verzoeken om bruikleen moeten beoordeeld worden met dezelfde kritische blik als een tentoonstelling in het kader van een eigen opstelling. Dit omvat een kritisch onderzoek van de beschikbare herkomstinformatie, en eventueel overleg met de gemeenschappen van oorsprong.

5.7 Menselijke resten

De meeste musea hebben de beslissing genomen om geen menselijke resten of foto’s ervan tentoon te stellen voor een breder publiek. De aanbevelingen voor de zorg van menselijke resten, die in 2013 werden geschreven door een ‘Human remains working group’ van de Duitse museumvereniging, gingen bij uitbreiding over de nood aan duidelijke regelgeving bij het beschouwen van menselijke resten in koloniale collecties (zie aanbevolen literatuur). Deze worden terecht gezien als ethisch problematisch om aan het publiek te tonen. Het meest verontrustende deel van koloniale collecties moet dus dringend worden aangepakt wanneer ze worden tentoongesteld en/of bewaard in musea, met aandacht voor de verschillende categorieën van menselijke resten. Deze categorieën hebben te maken met hun fysieke integriteit (bv. ongemodificeerd of als een samengesteld object), maar worden ook conceptueel bepaald in hun beoogde functie en publieke perceptie.

Musea moeten ernaar streven om menselijke resten die stammen uit koloniale contexten te identificeren. Dit moet gevolgd worden door rigoureus herkomstonderzoek in nauwe dialoog met- en met respect voor de beroofde gemeenschappen en/of landen van oorsprong. De institutionele praktijken met betrekking tot menselijke resten verzameld in koloniale contexten, mogen niet beperkt worden tot hun beheer, bijvoorbeeld door middel van vrij toegankelijke inventarissen. Inventarissen kunnen dienen als een instrument, maar mogen niet als het einddoel van herkomstonderzoek beschouwd worden. In plaats daarvan moeten discussies rond deze collecties zich bezighouden met de bredere ethiek en de historische erfenissen van het ‘wetenschappelijk’ racisme dat deze collecties heeft gevormd. De huidige wetenschappelijke methoden en waarden die aan deze collecties worden toegekend moeten ook ethisch worden geëvalueerd vanuit dit kritische perspectief.

Conclusies en slotaanbevelingen

De conclusies en aanbevelingen van dit rapport zijn gebaseerd op een analyse van bestaande wettelijke instrumenten en andere regelgevende instrumenten, evenals een grondige studie van de huidige rapporten over de kwestie van de restitutie van koloniale collecties op internationaal, Europees en nationaal niveau, evenals van relevante Belgische projecten.

CONCLUSIES

Dit rapport vertrekt vanuit het perspectief dat koloniaal verworven collecties diepgeworteld zijn in structurele ongelijkheden. Ze vereisen daarom een nieuwe en kritische benadering van hun geschiedenis en hun huidige omstandigheden. De Belgische staat en zijn erfgoedinstellingen moeten zowel de verduistering en/of plundering van cultureel erfgoed uit (post-)koloniale contexten erkennen.

Er is dringend nood aan het opstellen van richtlijnen voor beleidsmakers en regeringen afgestemd op de huidige sociale en ethische kwesties ‘waarbij het individu en menselijke waarden centraal worden gesteld in een breed en transversaal concept van cultureel erfgoed’ (p. 32) dat het individuele en collectieve recht op cultureel erfgoed erkent en de vraag naar billijkheid, herstel en verzoening met het verleden weerspiegelt die steeds meer weerklank vindt in de samenleving.

Wij pleiten voor een inclusieve benadering van koloniale collecties gebaseerd op de principes van transparantie en gelijkheid.

We bevelen aan dat Belgische erfgoedinstellingen met koloniale collecties en overheden:

  • een proactieve houding aannemen door de nodige wettelijke en institutionele infrastructuren te ontwikkelen.
  • ervoor zorgen dat alle processen rekening houden met de prioriteiten van de gemeenschappen en landen van herkomst.
  • inventarissen opstellen die toegankelijk zijn voor het publiek en proactief archief- en andere gegevens delen met de gemeenschappen en landen van herkomst.
  • gezamenlijk herkomstonderzoek aanmoedigen en systematiseren, maar de beperkingen ervan bij het bieden van definitieve antwoorden voor alle koloniale collecties erkennen.
  • een onafhankelijk instituut voor herkomstonderzoek oprichten.
  • meerdere trajecten voor restitutie ontwikkelen die niet uitsluitend op herkomstonderzoek rusten.
  • bestaande praktijken voor tentoonstellings- en collectiemanagement in vraag stellen en nieuwe praktijken ontwikkelen die multiperspectiviteit en inclusie omarmen.

Al deze stappen versterken elkaar.

Kortom, wij zien deze richtlijnen als een stap in de richting van rechtvaardige en inclusieve relaties. Erkenning van de onrechtvaardigheden van het koloniale verleden, en van de manieren waarop dit verleden de betrekkingen tussen landen en gemeenschappen blijft bepalen, is van het grootste belang. Deze erkenning is nodig opdat restitutie zou kunnen gebeuren in een context van verzoening en herstel.

AANBEVELINGEN

De volgende aanbevelingen worden gepresenteerd aan de hand van de belangrijkste thema's die in dit verslag zijn geanalyseerd. Ze worden gevolgd door speciale aanbevelingen aan de Belgische entiteiten en andere relevante overheidsinstanties.


A. Thematische aanbevelingen
1. Toegang, informatie-uitwisseling en herkomstonderzoek

Herkomstonderzoek in billijk partnerschap met de gemeenschappen van herkomst is een dringende vereiste voor erfgoedinstellingen. Het vereist:

Toegang en transparantie:

  • het creëren van een publiek toegankelijk en grondig geïnventariseerd overzicht van alle koloniale collecties in België;
  • het verzekeren van online beschikbaarheid van informatie volgens een aan te nemen standaard voor inventarissen en koloniale collecties;
  • het ontwikkelen van een centraal platform voor informatie met betrekking tot koloniale collecties en restitutieprocessen;
  • het voltooien van bestaande inventarissen van koloniale collecties in België;
  • het opnemen van alle gekende herkomst- en verwervingsinformatie in inventarissen.

Herkomstonderzoek:

  • het ontwikkelen van onderzoekssamenwerking met de gemeenschappen van herkomst;
  • het opnemen van lokale bronnen uit de contexten van oorsprong van deze objecten, inclusief mondelinge bronnen;
  • het inhuren van gespecialiseerde herkomstonderzoekers of opnemen van dit vakgebied in de functieomschrijving van de conservator;
  • het online en offline beschikbaar maken van collectiedatabanken van erfgoedinstellingen via downloadbare datasets;
  • het aanmoedigen van proactieve communicatie over collecties met de gemeenschappen van oorsprong door het opzetten van fora voor open discussie en langdurige relaties;
  • het oprichten van een onafhankelijk en interdisciplinair instituut voor herkomstonderzoek met een transnationaal lidmaatschap.

Financiering voor uitgebreid herkomstonderzoek (waarbij de reikwijdte wordt uitgebreid tot de algemene context van herkomst) moet worden gezien als een financieringsprioriteit op nationaal niveau. Dit vereist:

  • het oproepen van financieringsorganen om herkomstonderzoek aan te moedigen en mogelijk te maken;
  • het aanmoedigen van de Belgische federale entiteiten, evenals interuniversitaire en museumorganisaties, om te lobbyen op Europees niveau voor het voorzien van middelen via het Europese kader voor wetenschappelijk onderzoek en culturele activiteiten;
  • het aanmoedigen van Belgische stichtingen om subsidies te financieren voor inventarissen, onderzoek en restitutie naar het voorbeeld van de Open Society Foundation;
  • het lobbyen door erfgoedinstellingen om gunstigere wettelijke voorwaarden te scheppen voor herkomstonderzoek binnen België en een consistentere steun in de hele EU.
2. Restitutieproces

Overgaan tot restitutiepraktijken via pro- en reactieve betrokkenheid met de gemeenschappen en landen van oorsprong moet gezien worden als onderdeel van een breder herstel- en verzoeningsproces. Het waarborgen van ethische restitutiepraktijken vereist:

  • het behandelen van elk verzoek met evenveel sensitiviteit en toewijding;
  • het omarmen van een breed bereik van deelnemers inclusief natiestaten, regionale of culturele groepen en individuele nakomelingen van makers of eigenaars die niet noodzakelijk samenvallen met een land van oorsprong;
  • het nadenken over teruggave op een meer mondiale wijze;
  • het aanmoedigen van diplomatieke betrokkenheid door het sluiten van bilaterale overeenkomsten;
  • het creëren van samenwerkingsverdragen tussen de bevoegde entiteiten in België (federale staat, gemeenschappen en het Brussels Hoofdstedelijk gewest voor roerend erfgoed, of zelfs van de gewesten in het geval van aanverwante bevoegdheden);
  • het ontwikkelen van wettelijke kaders die rekening houden met de inbreng van verschillende gemeenschappen en een duidelijker traject voorzien om geschillen op te lossen;
  • het oprichten van een onafhankelijk adviescomité voor restitutie en herkomstverzoeken. Het lidmaatschap van een dergelijk comité moet inclusief zijn en samengesteld uit Belgische en niet-Belgische vertegenwoordigers, academici en vertegenwoordigers van de gemeenschappen van oorsprong.
3. Praktijken voor het tentoonstellen van erfgoed

Er is een dringende behoefte aan het herdenken van bestaande tentoonstellings- en beheerstrategieën met betrekking tot koloniale collecties. De ontwikkeling van nieuwe ethische praktijken houdt in:

  • het aannemen van een inclusieve en multiperspectieve praktijk van tentoonstellingsontwerp;
  • het samenwerken en co-cureren met de gemeenschappen en landen van oorsprong op basis van gelijkwaardigheid;
  • het streven naar het aangaan van langetermijnrelaties met de gemeenschappen en landen van oorsprong die verdergaan dan afzonderlijke projecten;
  • het open communiceren over beschikbare middelen voor samenwerkingsinitiatieven en het erkennen van de beperkingen die partners stellen;
  • ervoor zorgen dat collecties voldoende en respectvol gecontextualiseerd worden zowel in hun plaatsing als in hun etikettering;
  • het kritisch nadenken over de taal die gebruikt wordt in de verschillende media waaronder tentoonstellingen ter plaatse, inventarissen, catalogi en marketingmateriaal;
  • de bewustmaking van het museumpersoneel met betrekking tot sensitief erfgoed;
  • het reageren met openheid op verzoeken tot verwijdering van sensitief erfgoed uit openbare tentoonstellingen;
B. Aanbevelingen aan de federale entiteiten (indien van toepassing):

Het is dringend nodig dat de Belgische regering:

  • de UNESCO-conventie van 1970 omzet in wetgeving;
  • de UNIDROIT-conventie van 1995 ratificeert;
  • samenwerkingsakkoorden sluit tussen de federale staat en de bevoegde gefedereerde entiteiten;
  • de maatregelen aanbevolen in het rapport van de Senaat van juni 2018 goedkeurt, inclusief het concept van due diligence en dus de omkering van het vermoeden van goede trouw;
  • een wettelijk kader ontwikkelt voor de teruggave van koloniaal erfgoed gebaseerd op bestaande documenten en de studie van juristen Marie-Sophie de Clippele en Bert Demarsin die rekening houden met de inbreng van verschillende gemeenschappen en een duidelijker traject bieden voor het beslechten van geschillen;
  • de juiste financiering vindt voor uitgebreid herkomstonderzoek en analyse van restitutieclaims door een onafhankelijk adviescomité voor restitutie en herkomstverzoeken in te stellen en een centrale inventaris- en herkomstinstituut te ondersteunen.

Voetnoten

  1. Deze richtlijn vervangt Richtlijn 93/7/EEG van de Raad van 15/03/1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, die op 01/01/1993 in werking trad.
  2. Deze verordening vervangt Verordening (EEG) nr. 3911/92 van 09/12/1992 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen, die op 01/01/1993 in werking trad.
  3. M.-S. de Clippele en B. Demarsin, “Retourner le patrimoine colonial – proposition d’une lex specialis culturae”, Journal des tribunaux, te publiceren in 2021; B. Demarsin en M.-S. de Clippele, “Wetgeving voor de georganiseerde terugkeer van koloniaal erfgoed uit publieke collecties: een historische kans om geschiedenis te schrijven”, Nieuw juridisch Weekblad, te publiceren in 2021.

Colofon

De huidige versie van deze tekst werd opgesteld door de co-auteurs:

Vincent Boele, Conservator van de Amerika- en Oceanië-collecties, MAS Antwerpen

Lies Busselen, Onderzoeker menselijke resten in koloniale collecties - H.O.M.E., RMCA

Marie-Sophie de Clippele, PhD rechten, postdoctoraal onderzoeker F.R.S.-FNRS, Université Saint-Louis - Bruxelles

Els De Palmenaer, Conservator van de Afrika-collectie, MAS Antwerpen

Roselyne Francken, Conservator van de Azië-collectie, MAS Antwerpen

Sarah Van Beurden, Hoogleraar geschiedenis en Afrikaanse studies, The Ohio State University

Annelies Van de Ven, PhD archeologie, postdoctoraal onderzoeker F.R.S.-FNRS, Université catholique de Louvain

Yasmina Zian, PhD geschiedenis, postdoctoraal onderzoeker, Université de Neuchâtel, Université Libre de Bruxelles

In samenwerking met:

Leen Beyers, conservator en hoofd onderzoek, MAS Antwerpen

Tara Chapman (HOME-project), Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen Brussel

Hugo DeBlock, gasthoogleraar antropologie, Vakgroep talen en culturen, School voor Afrikaanse Studies, Universiteit Gent

Katrijn D’hamers (FARO, Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed)

Nicole Gesché-Koning, kunsthistorica en antropologe, honorair hoogleraar Koninklijke kunstacademie Brussel en ex-assistent aan de Université Libre de Bruxelles

Billy Kalonji, Voorzitter van COMRAF (Comité Koninklijk Museum Midden-Afrika– Afrikaanse verenigingen/Comité de Concertation MRAC- Associations Africaines), deskundige in culturele diversiteit en inclusie

Jos van Beurden, PhD geesteswetenschappen, senior onderzoeker koloniale collecties en restitutie, Vrije Universiteit Amsterdam

Pauline van der Zee, PhD kunstwetenschappen, curator, Universiteit Gent

Hein Vanhee, conservator en onderzoeker aan het Koninklijk Museum voor Midden- Afrika, Tervuren

ICOM Belgium (eindredac3e). ICOM België is niet verantwoordelijk voor de inhoud, maar s3muleert met zijn bijdrage de huidige discussie in België over koloniaal erfgoed.

Brian Jones, web production

Coördinatie

Katrijn D’hamers (FARO, Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed)

Sarah Van Beurden, Hoogleraar geschiedenis en Afrikaanse studies, The Ohio State University

Woordenlijst

  • Koloniale collecties omvatten al het cultureel erfgoed dat verworven is in een koloniale context (zie hieronder). Deze collecties vallen, gezien hun herkomst en hun inhoud, onder de categorieën van historisch en cultureel sensitief erfgoed. Op veel plaatsen in de tekst wordt naar de individuele stukken die binnen deze collecties vallen verwezen als objecten, maar collecties moeten breder worden opgevat, zoals aangegeven in deel 1.1 van de richtlijnen, zodat ze ook natuurlijk en archiefmateriaal omvatten dat in dezelfde contexten is verkregen.
  • Koloniale contexten, ook wel koloniale kaders genoemd (zie Sarr and Savoy in aanbevolen literatuur), binnen het kader van verzamelen, duiden op alle situaties waarin de overdracht van materiaal gekenmerkt werd door een diepe structurele ongelijkheid, en in veel gevallen door expliciete acties van onderdrukking en/of geweld. Ze verpersoonlijken discriminerende ideologieën, waarbij de machthebbers een zelfbeeld van superioriteit cultiveren, evenals geforceerde afhankelijkheden waarbij waardevolle bezittingen ongelijk verdeeld worden over de betrokken partijen. Koloniale contexten gaan verder dan relaties van formele kolonisatie zowel geografisch als chronologisch.
  • Gemeenschappen van oorsprong verwijst naar een gemeenschap van mensen en hun nakomelingen van wie objecten in museumcollecties afkomstig zijn, die binnen of buiten hun gedeelde land van oorsprong of voorouders leven, maar er actieve banden mee onderhouden. Onder deze paraplu kunnen we ook de groepen verstaan die elders gedefinieerd zijn als landen van oorsprong, herkomstgemeenschappen en de diaspora. Er is ook kritiek geuit op de term gemeenschappen omdat die verband houdt met evolutionistische opvattingen over sociale organisatie in vroeger gekoloniseerde gebieden, een opvatting waarin mensen worden gezien als levend in kleine gemeenschappen en staten niet dezelfde erkenning krijgen (zie Opoku in aanbevolen literatuur). Deze term vormt noodzakelijkerwijze een simplificatie van een reeks sociale netwerken op verschillende schaalniveaus, van soevereine staat tot individuele families, en samengesteld uit een heterogene groep van belanghebbenden, bestaande uit individuen met bijvoorbeeld verschillende socio-economische of religieuze achtergrond, die niet allemaal hun relatie met de collecties op dezelfde manier categoriseren.
  • Dekolonisatie kan worden gedefinieerd als het proces van het bestrijden van ideologieën en praktijken die de basis vormden van ongelijke koloniale structuren, en die vandaag nog steeds leiden tot de ongelijke vertegenwoordiging en behandeling van de vroeger gekoloniseerde gemeenschappen.
  • Extractivisme is een ideologie die de toe-eigening en exploitatie van de hulpbronnen van een gemeenschap door een andere gemeenschap rechtvaardigt en bestendigt. Het houdt een proces in van commodificatie dat zowel natuurlijke als culturele bronnen kan omvatten. Door deze praktijk van ongelijke verdeling van waarde worden hiërarchische structuren van macht verder verankerd.
  • Het globale noorden is een geopolitieke constructie die landen omvat die worden beschouwd als landen met een economisch, technologisch en politiek voordeel, waarvan vele op het noordelijk halfrond liggen. De term is complex en wordt bestreden omdat hij verband houdt met zowel statistisch gedocumenteerde verschillen zoals de plaats van een land in de Human Development Index van de Verenigde Naties als met culturele stereotypen en geschiedenissen van dominantie en onderdrukking.
  • Een erfgoedgemeenschap bestaat uit mensen die specifieke aspecten van cultureel erfgoed waarderen die zij, binnen het kader van publieke acties, wensen te behouden en door te geven aan toekomstige generaties.
  • Onder Erfgoedinstellingen worden hier musea, zowel openbare als private, gerekend, maar ook andere instellingen waar collecties worden bewaard, zoals universiteiten, archieven, stichtingen enz.
  • Restitutie, teruggave, recuperatie en repatriëring zijn vier woorden die worden gebruikt als onderling verwisselbaar, maar die een specifieke connotatie hebben (zie Pro in aanbevolen literatuur). Restitutie wordt gebruikt om een juridische claim en proces aan te duiden (hoewel de precieze voorwaarden van dat proces verschillen naargelang van de plaatselijke wetgeving). Teruggave en recuperatie zijn algemener, met een focus op de ‘teruggevende partij’ in het geval van het eerste en de ‘terugvorderende partij’ in het geval van het tweede. Repatriëring wordt vaker gebruikt voor historische cultuurgoederen, in het bijzonder sacrale voorwerpen en menselijke resten. Deze term impliceert herhumanisering (zie Rassool in aanbevolen literatuur).

Bibliografie + aanbevolen literatuur

Een brede en interdisciplinaire literatuur bestaat over de ethiek en de praktijk van een meer inclusieve museologie. De aanbevolen literatuur hier is rechtstreeks relevant voor de doelstellingen en de gewenste impact van dit rapport, evenals een deel van de literatuur die relevant is voor de Congolese materiële cultuur.

Bibliografie

  • Adviescommissie Nationaal Beleidskader Koloniale Collecties. Koloniale collecties en erkenning van onrecht: advies over de omgang met koloniale collecties van Adviescommissie Nationaal Beleidskader Koloniale Collecties, Raad voor Cultuur. Den Haag: Raad Voor Cultuur, 2020.
    https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/10/07/koloniale-collecties-en-erkenning-van-onrecht
  • Asquith, Paul. Return of the Icons: Key issues and recommendations around the restitution of stolen African artifacts. London: AFFORD Institute, 2020.
    https://www.afford-uk.org/wp-content/uploads/2020/06/RoIPolicyBriefFinal.pdf
  • BAMKO CRAN, “Dossier Musées Coloniaux et restitution des trésors africaines,” BAMKO, accessed 26/02/2021.
    https://www.bamko.org/post-colonial
  • Corbey, Raymond. Tribal Art Traffic: A Chronicle of Taste, Trade and Desire in Colonial and Post-Colonial Times. Amsterdam: Royal Tropical Institute, 2000.
  • Council of Europe. Council of Europe Framework Convention on the Value of Cultural Heritage for Society, CETS No.199 (27/10/2005), available from https://www.coe.int/en/web/conventions/full-list/-/conventions/treaty/199
  • Council of Europe. Heritage and Beyond. Strasbourg: Council of Europe, 2009.
  • Couttenier, Maarten. “EO.0.0.7943,” BMGN—Low Countries Historical Review 133:2 (2018), pp. 91–104.
  • Das, Subhadra and Miranda Low. “Nature Read in Black and White: decolonial approaches to interpreting natural history collections,” Journal of Natural Science Collections 6 (2018), pp. 4–14.
  • De Standaard. “Congolese kunst voor de Congolezen,” De Standaard (18/10/2018).
    https://www.standaard.be/cnt/dmf20181017_03852991
  • Deutscher Museumsbund (German Museums Association). Recommendations for the Care of Human Remains in Museums and Collections. Berlin: Deutscher Museumsbund, 2013.
    https://www.museumsbund.de/wp-content/uploads/2017/04/2013-empfehlungen-zum-umgang-mit-menschl-ueberresten.pdf
  • Deutscher Museumsbund (German Museums Association). Leitfaden zum Umgang mit Sammlungsgut aus kolonialen Kontexten, 2nd ed. Berlin: Deutscher Museumsbund, 2021.
    https://www.museumsbund.de/wp-content/uploads/2021/02/leitfaden-zum-umgang-mit-sammlungsgut-aus-kolonialen-kontexten-web.pdf
  • De Clippele, Marie-Sophie and Bert Demarsin, “Retourner le patrimoine colonial – proposition d’une lex specialis culturae”, Journal des tribunaux, 2021.
  • Halleux, Robert and Geneviève Xhayet. “D’Apamée à l’Île de Pâques: Les grands projets d’archéologie”. In: La liberté de chercher: histoire du Fonds national belge de la recherche scientifique. Liège: Éditions de l'Université de Liège, 2007.
  • ICOM. “Definition of a Museum,” in ICOM Statutes (09/06/2017).
    https://icom.museum/wp-content/uploads/2018/07/2017_ICOM_Statutes_EN.pdf
  • ICOM. Code of Ethics for Museums. Paris: ICOM, 2004.
  • Kirschenblatt-Gimblett, Barbara and Bruno Frey. “The dematerialization of culture and the de-accessioning of museum collections”, Museum International, 54:4 (2002), pp. 58-63.
  • Kirschenblatt-Gimblett, Barbara. Destination Culture: Tourism, Museums, and Heritage. Berkeley: University of California Press, 1998.
  • Kaus, David. “The management of restricted Aboriginal objects by the National Museum of Australia,” reCollections 3:1 (2008), pp. 88–95.
  • Laely, Thomas, Marc Meyer, and Raphael Schwere. Museum Cooperation between Africa and Europe. A New Field for Museum Studies. Bielefeld: Transcript Verlag, 2018.
  • Le Soir. “Carte blanche: Le dialogue sur les trésors coloniaux doit l’emporter sur le paternalisme,” Le Soir (17/10/2018).
    https://www.lesoir.be/185112/article/2018-10-17/carte-blanche-le-dialogue-sur-les-tresors-coloniaux-doit-lemporter-sur-le
  • Ministerie van OCW. Beleidsvisie collecties uit een koloniale context. Den Haag: Ministerie van OCW. 2021.
    https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2021/01/29/rapport-beleidsvisie-collecties-uit-een-koloniale-context
  • Modest, Wayne and Robin Lelijveld. Words Matter: An Unfinished Guide to Word Choices in the Cultural Sector. Amsterdam: Nationaal Museum voor Wereldculturen, 2018.
  • Mumbembele Sanger, Placide. “Le restitution des biens culturels en situation (post)colonials au Congo,” Volkskunde 120:3 (2019), pp. 459–72.
  • Nationaal Museum van Wereldculturen. Return of Cultural Objects: Principles and Process. Amsterdam: Nationaal Museum van Wereldculturen, 2019.
    https://www.volkenkunde.nl/sites/default/files/2019-05/Claims%20for%20Return%20of%20Cultural%20Objects%20NMVW%20Principles%20and%20Process.pdf
  • Opoku, Kwame. “Horniman Museum Preparing To Restitute Looted Benin Artefacts?,” Modern Ghana (16/04/202).
    https://www.modernghana.com/news/1075272/horniman-museum-preparing-to-restitute-looted-beni.html
  • Petridis, Constantine. Frans M. Olbrechts 1899-1958: in Search of Art in Africa. Antwerp: Antwerp Ethnographic Museum, 2001.
  • Piret, Bérengère. “Reviving the Remains of Decolonization – the Belgian Colonial Archives in Brussels,” History in Africa 42 (2015), pp. 422–23.
  • Pro, Lyndel V. Witnesses to History – Documents and Writings on the Return of Cultural Objects. Paris: UNESCO Publishing, 2009.
  • Rassool, Ciyajb. “Re-storing the Skeletons of Empire: Return, Reburial and Rehumanisation in Southern Africa,” Journal of Southern African Studies 41:3 (2015), pp. 653-670.
  • Sarr, Felwine, and Bénédicte Savoy. Restituer le Patrimoine africain: vers une nouvelle éthique relationnelle. Paris: Philippe Rey, 2018.
    http://restitutionreport2018.com/sarr_savoy_fr.pdf
  • Shwatal, Christoff. “Decolonizing ethnographic museums: Contemporary Art and the Welt museum,” Artpapers 2018, accessed 12/05/2020.
    https://www.artpapers.org/decolonizing-the-ethnographic-museum/
  • van Beurden, Jos, Adams, Kathleen M., and Catteeuw, Paul. “Teruggave ontrafeld,” Volkskunde 120:3 (2019), pp. 305–323.
  • van Beurden, Jos. Ongemakkelijk erfgoed - Koloniale collecties en teruggave in de Lage Landen. Amsterdam: Walburg Pers, 2021.
  • Van Beurden, Sarah. “The Art of (Re)Possession: Heritage and the Politics of Congo’s Decolonization,” Journal of African History 56:1 (2015), pp. 143–64.
  • Van Beurden, Sarah. ”Heeft de Belgische kolonisator de Congolese 350 kunst geschapen, vernietigd of gestolen?”. In, Koloniaal Congo: Een geschiedenis in vragen. Brussel: Polis, 2020.
  • Wastiau, Boris. Congo, Tervuren: Aller, retour. Le transfert de pièces ethnographiques du Musée royal de l’Afrique centrale à l’Institut des Musées nationaux du Zaïre, 1976–1982. Tervuren: Royal Museum for Central Africa, 2000.
  • Zian, Yasmina. 'Belgian political discourse on restitution: contradictions and strategy', Tijdschrift over Cultuur en Criminaliteit, Den Haag, Boom, 2021, in print.

Aanvullende bronnen

  • Boast, Robin. “Neocolonial Collaboration: Museum as Contact Zone Revisited,” Museum Anthropology 35 (2011): pp.56-70.
  • Bruwier, Marie-Cécile et al. Franz Cumont et Mariemont : la correspondance adressée par Franz Cumont à Raoul Warocqué de 1901 à 1916. Morlanwelz: Musée royal de Mariemont, 2005.
  • Clément, Étienne. Countering Illicit Trafficking of Cultural Objects in South-East Asia: Capacity-building Guide and Methodologies. Paris: Unesco, 2019.
  • Clifford, James. Routes: Travel and Translation in the Late Twentieth Century. Cambridge, MA: Harvard University Press, 1997.
  • DCMS. Guidance for the Care of Human Remains in Museums. London: Department of Culture, Media and Sport, 2005.
  • De Meyer, Marleen et al. “Pyramids and Progress: Belgian Expansionism and the Making of Egyptology, 1830–1952”. In, Towards a History of Egyptology. Proceedings of the Egyptological Section of the 8th ESHS Conference. Münster: Zaphon, 2019.
  • Feigenbaum, Gail and Inge Jackson Reist. Provenance: An Alternate History of Art. Los Angeles: Getty Research Institute, 2013.
  • Förster, Larissa and Sarah Fründt (eds.). Human Remains in Museums and Collections: A Critical Engagement with the “Recommendations“ of the German Museums Association. Berlin: H-Soz-Kult, 2017.
    https://www.hsozkult.de/debate/id/diskussionen-3909
  • Gaskell, Ian. “Museum display, an Algonquian bow, and the ship of Theseus.” In Cultural Histories of the Material World, edited by Peter N. Miller, 59-73. Ann Arbor: The University of Michigan Press, 2013.
  • Gazi, Andromache. “Exhibition Ethics - An Overview of Major Issues.” Journal of Conservation and Museum Studies 12:1 (2014).
    https://www.jcms-journal.com/articles/10.5334/jcms.1021213/
  • Griswold, Sarah. “Locating Archaeological Expertise: Debating Antiquities Norms in the A Mandates, 1918-1926”. In: Experts et expertise dans les mandats de la société des nations. Paris: Presses de l’Inalco, 2020.
  • Hicks, Dan. The Brutish Museums. The Benin Bronzes, Colonial Violence and Cultural Restitution. London: Pluto Press, 2020.
  • International Provenance Research Colloquium. Vitalizing Memory: International Perspectives on Provenance Research. Washington, DC: American Association of Museums, 2005.
  • Legêne, Susan. “Tagging Borobudur: Heritage Education and the Colonial Past in Onsite and Online Museum Collections.” In Sensitive Pasts: Questioning Heritage in Education, edited by Carla van Boxtel, Maria Grever, Stephan Klein, 108-129. New York: Berghahn, 2016.
  • Lehrer, Erica. “Material Kin: “Communities of Implication” in Post-Colonial, Post-Holocaust Polish Ethnographic Collections.” In Across Anthropology: Troubling Colonial Legacies, Museums, and the Curatorial, edited by Margareta von Oswald and Jonas Tinius, 287-322. Leuven: Leuven University Press, 2020.
  • Macdonald, Sharon. “Collecting practices.” In A Companion to Museum Studies, edited by Sharon Macdonald, 81-97. Malden: Blackwell Publishing, 2006.
  • Museums and Galleries Commission. Restitution And Repatriation. Guidelines For Good Practice. London: Museums Association, 2000.
  • Museum Ethnographers Group. “Professional guidelines concerning the storage, display, interpretation and return of human remains in ethnographical collections in United Kingdom museums.” Journal Of Museum Ethnography 6 (1994), pp. 22–24.
  • O’Neill, Mark. “Essentialism, adaptation and justice: Towards a new epistemology of museums.” Museum Management and Curatorship 21:2 (2006), pp. 95–116.
  • Peers, Laura Lynn, and Alison Kay Brown. Museums and Source Communities: A Routledge Reader. London: Routledge, 2003.
  • Pratt, Mary Louise. Imperial Eyes: Travel Writing and Transculturation. London: Routledge, 1992.
  • Rassool, Ciraj and Martin Legassick. Skeletons in the Cupboard. Capetown: South African Museum, 2000.
  • Riggs, Christina. “Loose bodies: Reserve collections, curatorial reservations, and the ancient Egyptian dead.” In Museum Storage and Meaning: Tales from the Crypt, edited by Mirjam Brusius and Kavita Singh, 253-262. London: Routledge, 2018.
  • Savoy, Bénédicte. Afrikas Kampf um Seine Kunst. Geschichte einer Postkolonialen Niederlage. C.H. Beck, 2021.
  • Segers, Eef, and Nadia Nsayi. “Een gesprek met Nadia Nsayi Madjedjo, Curator Beeldvorming tijdens 100 x Congo (MAS),” Studio-i, accessed 05/05/2020.
    https://studio-inclusie.nl/cases/een-gesprek-met-nadia-nsayi-madjedjo-curator-beeldvorming-tijdens-100-x-congo-mas/
  • Singh, Kavita. Museums, Heritage, Culture: Into the Conflict Zone. Amsterdam: Reinwardt Academy, 2015.
  • Spijksma, Judith and Ann-Sophie Lehmann. “Flattening hierarchies of display: the liberating and leveling powers of objects and materials.” Stedelijk Studies 5 (2017), pp. 1–18.
  • Stevenson, Alice. Scattered Finds. London: UCL Press, 2019.
  • Van Steen, Alexandra. “Roofkunst in het museum.” Museumpeil 42 (2014), p. 17.
  • Westermann, Mariët. “What’s on at the Rijks?.” In, Arts of Display, edited by H. Perry Chapman, Frits Scholten and Joanna Woodall, 22-53. Leiden: Brill, 2015.
  • Yeide, Nancy H., Amy Walsh and Konstantin Akinsha. The AAM Guide to Provenance Research. Washington, DC: American Association of Museums, 2001.